MAANDAG 1 DECEMBER 1930.
3-25
VII. Voorstel in zake het vestigen van een erfdienstbaar
heid van licht en uitzicht ten behoeve van het perceel
Haarlemmerstraat, Sectie H, No. 2809, en ten laste van het
aan de gemeente toebehoorende perceel Haarlemmerstraat,
Sectie H, No. 2988.
(Zie lng. St. No. 240.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
VIII. Voorstel tot het indienen van bezwaren tegen een
aanslag in de Forensenbelasting in een andere gemeente, over
het belastingjaar 19291930.
(Zie lng. St. No. 246.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
IX. Praeadvies op het verzoek van de N.V. Leidsche Duin
water-Maatschappij om goedkeuring van een plan van uit
breiding van den water vang op haar terreinen onder Wassenaar.
(Zie lng. St. No. 241.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
X. Verordening tot wijziging van de verordening van
2 Augustus 1920 (Gemeenteblad No. 35), laatstelijk gewijzigd
bij de verordening van 2 December 1929 (Gemeenteblad No. 26),
betreffende het verleenen van een bijslag op de pensioenen,
aan gemeente-ambtenaren en hunne weduwen en weezen
toegekend, krachtens de verordening, regelende het verleenen
van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren, en de
verordening, regelende het verleenen van pensioen aan we
duwen en kinderen van gemeente-ambtenaren, zooals deze
luiden na de wijziging van 26 Maart 1914.
(Zie lng. St. No. 245.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Het eenige artikel en daarmede de geheele verordening
wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
(Mevrouw Braggaarde Does komt ter vergadering).
XI. Voorstel inzake de overneming in eigendom bij de ge
meente van den paardenstal in het woonwagenkamp aan den
Lagen Morschweg en tot beschikbaarstelling van gelden ten
behoeve van het treffen van eenige voorzieningen aan dien
stal en in dat kamp.
(Zie lng. St. No. 242.)
De heer Wilmer kan zich zeer goed vereenigen met het
voorstel om aan dezen paardenstal de voorgestelde verbeteringen
aan te brengen, maar het komt hem voor, dat het streven
van Burgemeester en Wethouders er niet zoo zeer opgericht
moet zijn om deze plaats voor de woonwagens zoo goed mogelijk
te maken, als wel om een andere gelegenheid voor het plaatsen
der woonwagens te zoeken. In de omgeving van die plaats
wordt veel gebouwd en het is spreker bekend, dat er in de
naaste toekomst nog zeer veel gebouwd zal worden. Het lijkt
hem dan ook buiten eenigen twijfel, dat dezen plaats daardoor
niet meer geschikt is voor woonwagenkamp, en hij geeft dan
ook aan Burgemeester en Wethouders en in het bijzonder
aan den betrokken Wethouder in overweging naar een andere
plaats uit te zien.
De heer Wilbrink ondersteunt het betoog van den heer
Wilmer, maar wil zelfs iets verder gaan en verzoekt aan
houding van deze zaak. In een niet te verre toekomst zal de
Morschweg aan die zijde geheel bebouwd worden: het terrein
is er zeer geschikt voor; bovendien zal de ontworpen ver
keersweg achter het Ziekenhuis om naar den Rijnsburgerweg
bebouwing in de hand werken, zoodat het niet gewenscht is
daar ter plaatse al die voorzieningen te treffen. Deze voor
zieningen zijn op zich zelf wel noodig, maar dit woonwagen
kamp zal mettertijd, wanneer de bebouwing zich daar voortzet,
toch moeten verdwijnen en daarom is het beter daarvoor
niet f 2.500.— uit te geven, maar om een andere plaats uit
te zoeken.
In verband hiermede verzoekt spreker aanhouding van dit
voorstel.
De Voorzitter stelt, in verband met de gemaakte opmer
kingen, namens het College voor dit voorstel aan te houden.
Met het oog op de gerezen bezwaren, die ook in het College
besproken zijn, is het misschien beter, dat het College eerst
nog een onderzoek instelt naar de mogelijkheid van ver
plaatsing.
De heer Zitman vraagt, of het niet mogelijk is dien paarden
stal aan den eenen kant met schotten dicht te maken, want
die stal kan niet den heelen winter open staan; dat kost
toch zooveel niet.
De Voorzitter zegt, dat het College dit tegelijk in over
weging zal nemen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt tot aanhouding van het
vooistel besloten.
(De heer Donders was inmiddels ter vergadering gekomen).
XI1. Voorstel:
a. tot vaststelling van de verordening tot wijziging van de
verordening van 17 Mei 1920 (Gemeenteblad No. 23),
regelende de heffing van een belasting onder den naam
van »Marktgeld" in de gemeente Leiden;
b. tot vaststelling van de verordening tot wijziiing van
de verordening van 27 Juli 1916 (Gemeenteblad No. 15),
regelende de heffing van weegloonen en plaatsgelden
aan de Gemeentewaag en van weegloonen aan de Vette
Varkensmarkt te Leiden;
c. tot wijziging van het tarief voor het loon der waag-
werkers, laatstelijk vastgesteld bij Raadsbesluit van 3
Juli 1919;
d. om ook op de Veemarkt de werkloonen van de waag-
werkers voor het aanbrengen naar en wegbrengen uit
de Waag van varkens en biggen voor rekening van de
gemeente nemen.
(Zie lng. St. No. 247.)
De Voorzitter stelt allereerst de ontwerp-verordening sub a
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan de orde.
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Manders kan zich geheel met de voorgestelde
wijzigingen van deze verordeningen vereenigen, maar ziet die
toch ook in verband met de intrekking der verordening be
treffende het havengeld, die spreker indertijd aanhangig heeft
gemaakt. Deze herziening kost de gemeente ƒ1750.hier is
nog reden voor een zeker tarief, omdat daartegenover een
dienst van de gemeente staat, terwijl dit bij het havengeld
geenszins het geval is. Toen zeide men evenwel, dat dat luttele
bedrag het is niet waar, dat dit ƒ14.000.zou zijn, zooals
de heer Goslinga nu zegt; dat bleet er toch niet over
niet gemist kon worden, maar hier, waar wel een dienst
van de gemeente tegenover staat, kan het wel.
De Voorzitter zegt, dat de havengeldverordening op het
oogenblik niet aan de orde is, maar een verlaging der markt-
gelden. Met de argumenten daarvoor is de heer Manders het
blijkbaar geheel eens, maar spreker vestigt er de aandacht
op, dat in het Ingekomen Stuk ook wordt gezegd, dat in
verband met deze verlaging van de marktgelden door de
deskundigen verwacht wordt, dat de inkomsten zullen toe
nemen. Dit is een geheel ander licht op deze zaak dan de
heer Manders er op tracht te werpen.
De heer Manders geeft toe, dat de havengelden niet aan
de orde zijn, maar wijst er op, dat het niet aangaat al deze
belastingen afzonderlijk te bezien. Waar zij met elkander
verband houden, moet men ze ook in verband met elkander
beschouwen en daarom is het havengeld dus wel aan de orde.
Spreker zou hetzelfde motief naar voren kunnen brengen
als hier en zeggen, dat bij intrekking van de verordening op
de havengelden, daarvan meer inkomsten voor de Gemeente
zijn te verwachten, omdat er dan meer schepen kunnen
komen.
De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat hier niet
wordt voorgesteld een belasting af te schaffen, maar een
tarief te verlagen.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt
vastgesteld.
De Voorzitter stelt thans aan de orde de ontwerp-veror
dening sub b van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.