158
II. VERORDENING,
regelende de invordering der plaatselijke belasting voor het
gebruik van voor den openbaren dienst bestemde gemeente
werken en -bezittingen te Leiden en voor diensten
door de gemeente bewezenalsmede van gelden,
als bedoeld in het derde lid van artikel 238
van de Gemeentewet.
Artikel 1.
Voor zoover vergunning van Burgemeester en Wethouders
tot doorgaand gebruik van openbare gemeentewerken of
-bezittingen of het doorgaand hebben van voorwerpen onder,
op of boven openbaren gemeentegrond of -water wordt ver
eischt, geschiedt de invordering van de belasting door den
Gemeente-ontvanger, overeenkomstig door den Inspecteur
der Gemeentebelastingen opgemaakte en vastgestelde kohieren.
Art. 2.
De Gemeente-ontvanger zendt binnen een maand na de
ontvangst van een kohier aan ieder aangeslagene een aan
slagbiljet, waarvan het model door Burgemeester en Wet
houders wordt vastgesteld.
De betaling moet plaats hebben binnen een maand na
de dagteekening van het aanslagbiljet.
De Gemeente-ontvanger of hij, die hem vervangt, is ver
plicht van elke betaling onmiddellijk kwitantie op het aan
slagbiljet te stellen, tenzij de betaling geschiedt door over
schrijving of storting op de girorekening.
Art. 3.
Aanslagen of gedeelten van aanslagen, waarvan de invor
dering ondanks een behoorlijke vervolging niet kan geschieden,
kunnen door Burgemeester en Wethouders oninvorderbaar
verklaard worden.
Art. 4.
tingen of het tijdelijk hebben van werken of inrichtingen
onder, op of boven openbaren gemeentegrond of -water
wordt vereischt, geschiedt de invordering van de belasting
namens den Gemeente-ontvanger door daartoe door Burge
meester en Wethouders aangewezen ambtenaren, volgens
door Burgemeester en Wethouders vast te stellen regelen.
Van iedere betaliug wordt een gedagteekend ontvang
bewijs afgegeven; de datum van dit ontvangbewijs wordt
aangemerkt als het tijdstip waarop het bedrag der belasting
ter kennis van den belastingplichtige is gebracht, tenzij dit
bedrag reeds op een ander tijdstip aan den belastingplichtige
werd medegedeeld.
Van de in dit artikel bedoelde vergunningen mag geen
gebruik worden gemaakt, dan nadat de daarvoor verschul
digde belasting is betaald.
Art. 5.
Ten opzichte van de invordering wordt overigens gehandeld
overeenkomstig de bepalingen der Gemeentewet.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1931.
Alsdan vervalt de verordening van 27 November 1916
(Gemeenteblad No. 24), gewijzigd bij verordening van 24
April 1922 (Gemeenteblad No. 27).
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 24 November 1930.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering
mede te deelen, dat zij zich kan vereenigen met boven
staand voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake
wijziging van de verordeningen op de heffing en invordering
van een plaatselijke belasting voor het gebruik van openbare
gemeentewerken en -bezittingen en voor diensten door de
gemeente bewezen.
De Commissie van Financiën.
Voor zoover vergunning van Burgemeester en Wethouders
tot tijdelijk gebruik van openbare gemeentewerken en -bezit-
Aan den Gemeenteraad.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.