MAANDAG 29 SEPTEMBER 1930. 289 aan belanghebbende ambtenaren en werklieden een schriftelijke verklaring af te geven, waarbij de mogelijkheid tot inkoop van diensttijd door belanghebbenden wordt opengesteld." Die motie liet zich er niet over uit, of die losse diensten voor inkoop vatbaar waren, maar zij had alleen ten doel te voorkomen, dat de weg naar den rechter voor die menschen zou worden versperd. Nooit en te nimmer, noch in 1927, noch in 1928, heeft de Raad zich in dezen zin uitgesproken, dat hetgeen die menschen vroegen op grond van de Pensioenwet moest worden toegestaan. De Raad heeft steeds gewild, dat de zaak van deze menschen aan den rechter kon worden voorgelegd, en de meerderheid van den Raad meende, maar ten onrechte, dat Burgemeester en Wethouders door de ver klaring op een bepaalde wijze te redigeeren het den menschen onmogelijk wilden maken hun recht te krijgen. Burgemeester en Wethouders hebben aan het verzoek, in de motie neer gelegd, voldaan, maar tevoren had de Burgemeester reeds gezegd ook in de vergadering van 13 Augustus 1928 »Naar sprekers meening pleit er alles voor, dat de heer Baart zijn motie intrekt. Er is een soort compromis getroffen tusschen de belanghebbende groepen en het College en er is goedgevonden voor twee of drie groepen een test-case te stellen en daarover de eindbeslissing af te wachten. Het College heeft te dien einde een verklaring afgegeven, zooals het meende, dat het die moest geven, maar de Pensioenraad heeft daarmede geen genoegen genomen. De zaak is daarmee echter niet afgeloopen, want zij moet nog bij den Centralen Raad van Beroep aanhangig worden gemaakt en eerst dan zou er reden kunnen zijn om op de zaak terug te komen. »In verband hiermede verzoekt spreker den heer Baart zijn motie terug te nemen en eerst de beslissing van den Centralen Raad van Beroep af te wachten." De heer Baart heeft zijn motie niet ingetrokken en spreker heeft toen gezegd zie bladz. 135 van het Verslag »In overleg met een deputatie van de Bonden is een geval genomen en voorgelegd aan den Pensioenraad. Gaat deze er niet mede accoord, dan kunnen zij het geval aan den Centralen Raad van Beroep voorleggen. Deze is niet gebonden aan een formeele verklaring of aan den wensch van een der partijen, maar onderzoekt de materieele waarheid, of de diensttijd van de menschen kan ingekocht worden." En later heeft spreker inderdaad gezegd wat de heer Verweij heeft geciteerd: »zij Burgemeester en Wethouders betreuren het ook, dat de Pensioenwet den lossen diensttijd niet ook inkoop- baar heeft gesteld, maar dat is nu eenmaal zoo." Dit kan echter niets veranderen aan de meening van Burge meester en Wethouders, dat de Pensioenwet dien inkoop niet toelaat. De Pensioenraad heeft wel na lang weifelen het heeft twee jaren geduurd beslist, dat die diensttijd wel inkoop- baar is, maar het College is zoo vrij in dezen met dien raad van meening te verschillen en daarom is het in beroep gegaan, om de zaak in hoogste instantie te laten uitmaken. Gesteld, dat de Pensioenraad een tegenovergestelde uitspraak had ge geven, dan was de betrokken werkman in beroep gegaan en dan zouden Burgemeester en Wethouders hem dat volstrekt niet kwalijk hebben genomen, want de overeenkomst was, dat enkele gevallen ten slotte bij den Centralen Raad van Beroep aanhangig zouden worden gemaakt. Het geldt hier één geval, maar er zijn er nog wel 20. Komt er nu over een paar maanden is het afgeloopen van den Centralan Raad van Beroep over dit geval een beslissing, welke aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat, dan is het uit. Wat is er nu toch tegen, vraagt spreker, om de zaak in hoogste instantie te laten uitmaken? Volgens den heer de Reede zijn Burgemeester en Wethouders niet bevoegd dit beroep in te stellen. De heer de Reede is wel een financieele, maar geen juridi sche specialiteit; op dat gebied kan men beter varen op het kompas van den heer Romijn. Ten bewijze daarvan vermeldt spreker, dat gedurende 8 jaren de Centrale Raad van Beroep in andere zaken voortdurend de competentie van het College van Burgemeester en Wethouders heeft erkend. Ook in andere zaken, door Burgemeester en Wethouders aangebracht, be treffende de sociale verzekering, ongevallenverzekering, is de competentie van Burgemeester en Wethouders door het hoogste College, dat beslissen moet, herhaaldelijk erkend. De Centrale Raad heeft in al die gevallen Burgemeester en Wethouders ontvankelijk verklaarddie heeft dat juist te beoordeelen; die moet beoordeelen, of het ingestelde beroep juist is. Wat betreft de forensen-aanslagen heeft de Hooge Raad jarenlang beroep door het College geaccepteerd, maar is op een gegeven oogen- blik zonder wetswijziging omgegaan en eischt tegenwoordig een beslissing van den Raad; sinds die uitspraak worden die zaken steeds aan den Raad voorgelegd, om niet de kans te loopen, niet-ontvankelijk verklaard te worden. De Centrale Raad heeft dus jarenlang de beroepen van Burgemeester en Wethouders geaccepteerd en daarmede staat voor het College onomstootelijk vast, dat het College bevoegd is beroep in te stellen of niet en dat de Raad in dezen geen bemoeienis heeft en zich bemoeit met zaken, die hem niet aangaan. De heer Schüller heeft harde noten gekraakt over de wijze van behandeling van dit adres; het College was hardleersch en speelde schuilevinkje. Spreker acht dat buitengewoon onheusch, want toen het eerste adres kwam over het intrekken van het bezwaarschift, verzochten de sociaal-democraten uitstel van behandeling, omdat de heer Verweij afwezig was; toen hebben Burgemeester en Wethouders niet voorgesteld om het voor kennisgeving aan te nemen, maar om er praeadvies over te doen uitbrengen, ten einde gevolg te geven aan het verzoek van de S. D. A. P. Zooals de heer van Eek pas gezegd heeft, was dit een beleefdheid en men moet nu niet achteraf zeggen, dat dit schuilevinkje spelen is. Spreker heeft van het adres van 22 Augustus pas kennis genomen op 29 Augustus, toen hij van vacantie terug weer de zitting van het College bij woonde; hij kon daarvan slechts vluchtig kennis nemen en daarom heeft het College voorgesteld het in praeadvies te nemen en niet om het voor kennisgeving aan te nemen. De heer Schüller moet die uitdrukking dus terugnemen. De wijze van behandeling is volkomen correct geweesttoen later bleek, dat vóór 16 September beroep moest worden ingesteld, hebben Burgemeester en Wethouders dat met een gerust geweten gedaan. Daarom verwondert spreker zich over de houding van verschillende Raadsleden; de Raad verweet het College altijd: gij verspert den menschen den weg naar den rechter, maar nu heeft spreker juist dien weg geopend. De Pensioen raad is geen rechterlijk, maar een administratief college, dat daarover een uitspraak doet, zooals de Raad van Arbeid die geeft over de vraag, of iemand al dan niet zegeltjes moet plakken. De Centrale Raad van Beroep is in dezen de rechter en die moet een uitspraak geven. Binnen 3 of 4 maanden kan er een uitspraak zijn en dan is deze zaak, welke vijf jaren lang de gemoederen in ongerustheid heeft gehouden, beslist. Dan komt, naar spreker hoopt, vast te staan, wat recht is. Niemands belang wordt door dezen gang van zaken geschaad. Burgemeester en Wethouders hebben bij monde van den Burgemeester gezegd, dat zij in dit geval in beroep zouden gaan. Of zij dit in meerdere gevallen zullen doen, hangt af van den tijd, waarop die ge vallen aan de orde komen. Wordt er morgen een geval aan hangig gemaakt, dan zullen Burgemeester en Wethouders zeker beroep aanteekenen, maar komen er andere gevallen aan de orde, nadat de Centrale Raad een uitspraak zal hebben gedaan, dan zullen Burgemeester en Wethouders het ver moedelijk niet meer noodig vinden in beroep te gaan; dat hangt van de uitspraak af. Spreker betreurt de houding, aangenomen door verschillende Raadsleden, die wenschen uit te scheiden, nu de Pensioenraad een uitspraak beeft gegeven. Dit acht spreker niet reëel. Men mag niet de zaak in kracht van gewijsde laten gaan, nu de uitspraak van den Pensioenraad ten gunste van den betrokken arbeider is; men dient nu een uitspraak van den hoogsten rechter, den Centralen Raad van Beroep, uit te lokken. Spreker begrijpt niet, wat daartegen kan zijn. Burgemeester en Wethouders stellen het op prijs die uitspraak te krijgen en zullen dan ook geen gevolg geven aan het verzoek van den heer de Reede om hun klaagschrift in te trekken. Zij zouden daarmede niet in het belang van de gemeente handelen. Spreker zal niet een pleidooi houden over den materieelen kant van de zaak; hij meent te hebben aangetoond, dat Burgemeester en Wethouders formeel van geen enkele onge rechtigheid zijn te beschuldigen en dat de Raad zijn zin krijgt, nu de zaak voor den Centralen Raad van Beroep komt, zelfs in een gunstige positie voor den betrokken arbeider. De Raad kan zijns inziens niet beter doen dan rustig af te wachten, hoe de zaak zal worden beslist. Er is aanmerking gemaakt op den inhoud van het klaag schrift, door Burgemeester en Wethouders ingediend, maar het College meent, dat hetgeen daarin wordt gezegd juist is. Die gegevens zijn verstrekt van de zijde van de ambtenaren aan de Lichtfabrieken en aan de afdeeling Pensioenen. Burge meester en Wethouders weten niet uit eigen wetenschap alles van 20 jaren geleden, maar dat is in de meeste gevallen zoo; zij beschikken over het geheugen en de ervaring van de ambtenaren. Meent men, dat er in het klaagschrift onjuist heden voorkomen, welnu, er is voor den Centralen Raad van Beroep zoowel een schriftelijke als een mondelinge behande ling van de zaak en dan heeft men alle gelegenheid de be weringen van het College tegen te spreken. Spreker wil wel verklaren, dat by aan den Centralen Raad van Beroep zal vragen om, afgedacht van alle bijkomstige overwegingen, deze vraag te beslissen: is de tijd, in lossen dienst bij de gemeente doorgebracht vóór Juli 1922, inkoopbaar of niet? Spreker zal trachten duidelijk te maken, waarom dat van belang is. Op 3 December 1919 is de Invaliditeitswet inge voerd. Van dien datum af moest de patroon zegeltjes plakken, maar dat beteekent toch niet, dat hij ook voor alle arbeiders,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 7