MAANDAG 25 AUGUSTUS 1930. 249 deponeerd te hebben in de Leeskamer; voorzoover spreker bekend, heeft geen enkel Raadslid het noodig geacht op de afdeeling Belastingen, waar men nadere inlichtingen kon krijgen, zijn licht op te steken en nadere gegevens te vragen, die niet in de Leeskamer ter inzage lagen; de chef van die atdeeling zou dan met het grootste genoegen die inlichtingen verstrekt hebben. Over het betoog van den heer de Reede kan spreker kort zijndeze heeft in het algemeen het voorstel van Burgemeester en Wethouders verdedigd, hetgeen niet te verwonderen valt, daar door zeer intensief overleg tusschen Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Financiën de heer de Reede in alle merites van het voorstel was ingewijd. Spreker antwoordt den heer Verweij, dat Burgemeester en Wethouders aan de taak en de werkwijze van die Commissie niets veranderd hebben; zij hebben alleen gebruik gemaakt van het bestaan van die Commissie en van de groote wel willendheid, waarmede deze Commissie aan den oproep van Burgemeester en Wethouders om een zeer intensief overleg te plegen aangaande dit zeer belangrijke voorstel, gehoor gaf. Dit stelt niet Burgemeester en Wethouders in het ongelijk, maar alleen de S.D.A.P., die nooit in die Commissie zitting heeft willen nemen. Men moet, als men in een Commissie komen kan, er nooit uit blijven; dien raad geeft spreker aan S.D.A.P. Het is dom geweest er uit te gaan. Ook door de S.D.A.P. worden dus wel eens domme dingen gedaan. Slechts op twee punten is spreker het niet met den heer de Reede eens. Allereerst is het voordeel voor de belasting betalers van de nieuwe regeling grooter dan hij heeft mede gedeeld; het is spreker gebleken, dat de heer de Reede zich vergist heeft, althans gebruik gemaakt van een stuk, dat niet geheel up to date was. Het voordeel voor de belastingbetalers, vergeleken met 1929, is 649.200.per jaar. De heer Romijn zeide, dat hij dien vooruitgang uit het stuk van Burgemeester en Wethouders niet kon zien. Daaruit blijkt, dat hij geen kennis heelt genomen van de stukken, die in de Leeskamer ter visie gelegen hebben, waaruit blijkt, dat men verschil moet maken tusschen de belastingbetalende burgerij en de gemeente kas. De belastingdruk voor de burgerij wordt met 6.5 ton verminderd, maar de gemeentekas gaat daarmede niet vooruit. Spreker is het met den heer Donders eens, dat ondanks deze nieuwe regeling, waaraan spreker, evenmin als de heer de Reede, zijn lof wil onthouden, de financiering van een stad van de structuur van Leiden in de toekomst zorgelijk blijft. Men is heusch niet van de moeilijkheden af en men kan heusch de vlag niet laten wapperen en zeggenhet komt er niet op aan, wat het kost, en wij kunnen alles doen. Men zal zich zeer ernstige beperkingen moeten opleggen en zich steeds moeten afvragen, of een andere uitgave niet urgenter is. Men kan een gulden slechts één keer uitgeven; vroeger kon men dan nog een gulden meer belasting heffen, maar in het nieuwe systeem is dat niet meer mogelijk. Daarbij is men zeer beperkt in zijn manieren van belastingheffing; de schroef kan niet meer aangedraaid worden; dat gaat maar tot op zekere hoogte, binnen welke grens men met zijn uitgaven moet blijven. Dat is de toekomst. Bij de nieuwe regeling is de gemeente niet meer in de gelegenheid ieder jaar zelf den vermenigvuldigingsfactor vast te stellen. In de toekomst zullen de gemeente, wat de belang rijkste zaken betreft, nog drie middelen ten dienste staan om bepaalde uitgaven te dekken. In de eerste plaats zal men zoo mogelijk moeten bezuinigen op andere uitgaven. De Wethouder van Financiën zal er altijd spoedig voor te vinden zijn dit middel toe te passen, hetgeen echter niet altijd mogelijk is. In de tweede plaats zal men de personeele belasting kunnen verzwaren, hetzij door wijziging van het aantal opcenten, hetzij door verandering van de tarieven, hetzij door plaatsing in een numeriek hoogere klasse. De personeele belasting kan gebeel overeenkomstig de inzichten van den Raad worden geheven. In de derde plaats zal men de tarieven voor gas en elec- triciteit kunnen wijzigen. De laatste twee middelen zullen echter niet populair zijn. Burgemeester en Wethouders komen daarom thans met het voorstel tot het heffen van een straatbelasting, die zij, evenals de Commissie van Financiën, onafwendbaar achten. De heer de Reede, die zeide geen spijt er van te hebben, dat hij destijds het voorstel tot verlaging van den belasting factor heeft gedaan, kan thans zien, welke consequenties uit een verkeerde daad voortvloeien, want thans heeft de heer Romijn zijn voorbeeld gevolgd en voorgesteld het tekort te dekken door middel van een bedrag uit het reservefonds in plaats van door de opbrengst van een straatbelasting. De heer Verweij heeft betoogd, dat het doel van de nieuwe wet niet alleen is het brengen van nivelleering tusschen de verschillende gemeenten, maar ook tusschen de belasting betalers in dezelfde gemeente. Al heeft spreker het laatste nooit gelezen, wil hij het voor een oogenblik als juist aan vaarden en den heer Verweij de vraag stellen, of dit doel niet met de voorstellen van Burgemeester en Wethouders wordt bereikt. Zij brengen voor verschillende categorieën van ingezetenen verlaging van den belastingdruk. Daartegenover staat alleen invoering van een straatbelasting, waardoor som migen, die nu niet betalen in personeele of inkomstenbelasting, ook iets zullen moeten gaan bijdragen in de gemeentelijke belastingen. Dit gaat ook in de richting van nivelleering, dat degenen, die veel betalen, nu minder zullen bijdragen en zij, die niets opbrengen, ook wat zullen betalen. De uiteinden naderen elkaar dus en aldus beschouwd worden de verschillen tusschen de burgers onderling eenigermate genivelleerd. De heer Verweij wil een progressieve regeling van de opcenten op de personeele belasting, verhooging van de opcenten op de vermogensbelasting en een zakelijke bedrijfs belasting. Progressie bij de opcenten op de gemeentefonds belasting heeft de heer Verweij onmiddellijk laten vallen. Progressie bij de straatbelasting zou in strijd zijn met het zakelijke karakter daarvan; het is toch niet gezegd dat de eigenaars van de grootste huizen altijd het rijkste zijn. Soms zijn kleine panden in bezit van menschen, die het goed kunnen betalen, en omgekeerd. Progressieve heffing van de straat belasting zou dus het sociale karakter der gemeentepolitiek niet tot uitdrukking doen komen; daardoor zou men groote onbillijkheden veroorzaken en het zakelijk karakter van die belasting aantasten. Het kan wel, zooals ook b.v. in Den Haag, maar het College acht een dergelijke heffing niet juist. Spreker betwist evenwel, dat het dan zou worden een belasting naar draagkracht of een sociale heffing. Ook hebben Burgemeester en Wethouders geen progressie bij de opcenten op de personeele belasting voorgesteld; in het algemeen zijn zij er tegen de gemeentelijke lasten te ver schuiven naar de gegoeden, de vermogenden; niet omdat zij daarmede medelijden hebben, maar omdat zij er niet zijn, of in zoo geringen getale, dat het geen effect sorteert en men de hooge inkomens dadelijk zeer hoog zou moeten belasten. Zoo heeft ruim 71 van de aangeslagenen een inkomen beneden ƒ2000.ruim 23% tusschen ƒ2000.enƒ5000. rond 95 van de aangeslagenen in de inkomstenbelasting heeft dus een inkomen beneden ƒ5000.3%% heefteen inkomen tusschen ƒ5000.en 10.000.1.65 een tusschen ƒ10.000.en ƒ50.000.en 0.10% een inkomen tusschen ƒ50 000.en ƒ100.000.Men ziet hieruit, dat het aantal gegoeden in Leiden niet hoog is, en wanneer men de lasten zou verschuiven naar de zeer gegoeden, zou het eenige gevolg zijn, dat zij Leiden verlieten en dat voor degenen, die bleven, een zooveel zwaardere druk overbleef. Juist om de stad bewoonbaar te houden, zoowel voor den kleinen man als voor den middenstander, stellen Burgemeester en Wethouders dit niet voor, omdat zij er van overtuigd zijn daarmede naar iets onbereikbaars te grijpen en de kleine burgerij een grooten ondienst te bewijzen. Met de personeele belasting is het precies zoo gesteld. Er zijn 319 perceelen, die een huurwaarde hebben van 750. tot 1000.en 218 perceelen, waarvan de huurwaarde 1000.en booger bedraagt. Indien men door progressie tracht den last naar boven te verschuiven, meent men misschien een socialen maatregel te treffen, maar doet men in werke lijkheid niets anders dan leunen op een rietstaf, die de hand doorboort. De groote druk wordt daardoor gelegd op den kleinen man. Datgene, wat door de weinige gegoeden in de stad wordt opgebracht, verlicht den druk voor de anderen. Elke politiek, die er in Leiden op gericht zou zijn den druk te verleggen naar de hoogstaangeslagenen en de rijken, zal voor hen, die de stad niet kunnen verlaten, funeste gevolgen hebben. In een werkstad als Leiden, waar 95 van de be volking minder dan 5000.inkomen per jaar heeft, moet het gros der bevolking in de belastingen mede betalen, wil men de financiën in orde houden. Elke politiek, die er op gericht zou zijn de kleine groep gegoeden in buitengewone mate of in hoofdzaak te belasten met de kosten van de ge meentelijke huishouding, moet fiasco lijden. Het voordeel, dat voor de gemeente gelegen is in de om standigheid, dat de wet gedeeltelijk op 1 Januari en gedeel telijk op 1 Mei in werking treedt, is ook door Burgemeester en Wethouders onder de oogen gezien en door hun des kundigen berekend op 235.U00.en niet op 320.000.—, zooals de heer Verweij aangaf. Daarbij is in aanmerking ge nomen, dat de opcenten op de gemeentefondsbelasting van 1 Mei af kunnen geheven worden. Men zal hierdoor echter de invoering van de straat belasting niet kunnen voorkomen, want tegenover dit voordeel staan de kwade posten, die in 1931 in rekening worden gebracht en inderdaad niet zullen meevallen. In de tweede plaats is nu reeds bekend, dat de begrooting voor de Licht fabrieken een ton lager is dan het winstcijfer over 1929. Een andere jobstijding is, dat de begrooting voor Fabricage een ton hooger is dan het vorige jaar. Het voordeeltje, dat de gemeente aan den eenen kant heeft,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 9