MAANDAG 25 AUGUSTUS 1930.
247
aanzien van Leiden werkt, tot men meer cijfermateriaal voor
zich heeft en de geheele fmancieele positie der gemeente kan
overzien, en om pas tot invoering van de straatbelasting te
besluiten, wanneer blijkt, dat het in elk opzicht of in meerdere
opzichten ongewenscht is niet tot invoering over te gaan.
Spreker stelt dus voor een jaar af te wachten, hetgeen voor
de gemeente heel weinig risico en bezwaar kan meebrengen,
gezien haar fmancieele kracht en de reserves, die daar
tegenover staan, omdat men dan beter dan op het oogeriblik
in staat zal zijn daarover een oordeel te geven. Spreker ziet
niet in, dat daarmede zoo'n haast gemaakt moet worden; in
de wet is geen termijn voor invoering van een straat
belasting bepaald men kan daartoe altijd oveigaan. Dit voorstel
moet binnen betrekkelijk korten tijd behandeld worden;
bovendien is het vacantietijd, waardoor men niet alle des
kundigen er over heeft kunnen spreken, die men wilde; waar
men dus over een zoo verre toekomst moet spreken en alle
cijfers zoo onzeker zijn, dat er zeker verschillende aanmerkingen
op gemaakt kunnen worden, kan de Raad er met een gerust
geweten toe overgaan den toestand nog een jaartje aan te
zien. Het voorstel van de Commissie van Financiën om de
belastingverlaging op de reserve af te schrijven is gelukkig
goed uitgevallenmen kan dus niet als bezwaar opwerpen
dit is niet verantwoord. De reserve is er juist voor om lasten
op te vangen en kan zeer veilig gebruikt worden om dit
betrekkelijk kleine risico van maximaal ƒ200.000.ver
wacht mag evenwel worden, dat het lager is te dragen.
Het is dus absoluut verantwoord, gezien alle omstandigheden,
om het dit jaar nog aan te zien en eerst bij de begrooting
voor 1931 over de invoering van deze belasting te beslissen.
De heer Donders zegt, dat de heeren de Reede en Verweij
er terecht op gewezen hebben, dat aan de nieuwe wet op de
fmancieele verhouding ten grondslag ligt de bedoeling om het
verschil in belastingdruk tusschen de verschillende gemeenten
zooveel mogelijk te nivelleeren. Volgens de Memorie van
Toelichting toch is het doel »een meer gelijkmatige behande
ling van 's Rijks ingezetenen". Waar deze gelijkmatigheid
inderdaad op ernstige wijze was verstoord, moest iedere poging
om daarin verandering te brengen wel met sympathie en
vreugde worden begroet, hetgeen met de wet-de Geer dan
ook inderdaad het geval is geweest. Of die goede bedoeling
in de practijk ook verwezenlijkt zal worden, laat zich thans
nog niet met zekerheid voorspellen en zulks staat ook niet
ter beoordeeling van den Raad; spreker wil er echter wel zijn
persoonlijke meening over zeggen. De heer Verweij verwacht
er alles van en meent zelfs, dat de nivelleering zoo ver zal
gaan, dat het groote motief, dat volgens dien spreker altijd
door Burgemeester en Wethouders is aangevoerd tegen ver
hooging van opcenten op de- vermogensbelasting, n.l. de
belastingvlucht, in de toekomst niet meer zal bestaan; men
zal, gezien de volkomen nivelleering in belastingdruk als
gevolg van de nieuwe wet op de fmancieele verhouding, niet
meer voor belastingvlucht behoeven te vreezen.
Nu staat wel vast, dat de belastingdruk voor Leiden's inge
zetenen wat minder zal worden door deze wet, maar spreker
neemt te dien opzichte toch een zeer gereserveerde houding aan.
Immers indien, wat vrij zeker is, het aantal opcenten op
de gemeentefondsbelasting op 60 wordt vastgesteld, zullen de
meeste belastingbetalers slechts iets minder moeten betalen
dan nu het geval is bij een vermenigvuldigingsfactor van 0.7,
maar een aanzienlijke groep moet meer betalen, indien deze
opcenten 80 worden. Men drukt zich dan ook te optimistisch
uit, indien men zegt, dat over het geheele land een groote
nivelleering zal ontstaan en dat Leiden ook van die nivel
leering in sterke mate zal profiteeren.
Ondanks de wet-de Geer zal de gemeentelijke belasting
huishouding ook in de toekomst zeer zorgelijk blij ven.
Sprekende met betrekking tot de straatbelasting hebben de
heeren Verweij en Romijn gezegd: laten we den toestand
eerst nog eens wat aanzien. De bedoeling van de wet-de Geer
echter, die voor de gemeenten een geheel nieuw belasting
stelsel ontworpen heeft, is, dat iedere gemeente thans voor
vijf jaar haar belastinghuishouding in overeenstemming zal
brengen met die wet. Het lijkt spreker daarom niet wensche-
lijk nu te zeggen: laten wij eerst gedurende een jaar afwachten
welke vruchten de nieuwe wet voor ons zal afwerpen. We moeten
ons nu dadelijk gaan aanpassen aan den nieuwen toestand.
Het lijkt spreker verder volkomen verantwoord, dat het
College van Burgemeester en Wethouders in verband met
de Rijksuitkeering gesproken heeft van een tegenvaller. Ook
al brengt de nieuwe regeling den gemeentenaren eenige ver
lichting, voor de gemeentelijke schatkist beteekende de nadere
uitcijfering der formule, vermeld in artikel 4 van de nieuwe
wet ongetwijfeld een onaangename verrassing. In laatste in
stantie heeft de voorgestelde straatbelasting dan ook haar
ontstaan aan dezen tegenvaller te danken.
Tot het treffen van welke maatregelen noopt ons nu de
nieuwe wet?
De wet-de Geer dwingt de gemeentebesturen'tot het nemen van
twee maatregelen. Eigenlijk tot slechts één, indien men althans
de classificatie in de gemeentefondsbelasting achterwege laat,
hetgeen men kan doen, indien men, zooals Burgemeester en
Wethouders voorstellen, in de eerste klasse wil worden ge
rangschikt, aangezien immers een gemeente geacht wordt in
de eerste klasse te zijn geplaatst, indien zij zelf geen ver
ordening maakt, waarbij zij in een andere klasse komt. Uit
een oogpunt van wetsconformiteit verdient het echter wel
aanbeveling ook de rangschikking in de eerste klasse nadruk
kelijk bij verordening vast te stellen.
Voor het plaatsen in de eerste klasse der gemeentefonds
belasting zijn door het College inderdaad zeer klemmende
motieven aangevoerd. Geen der voorgaande sprekers heeft
daartegen dan ook bezwaren geopperd en spreker verwacht,
dat ook geen der volgende sprekers dit zal doen, aangezien
de fmancieele voordeelen, aan de plaatsing in een numeriek
hoogere klasse verbonden, toch niet van dien aard zijn, dat
de moeilijkheden, waarmede we te kampen hebben, daardoor
zouden worden opgelost, terwijl anderzijds zoodoende speciaal
de belastingbetalers, die een zeer klein inkomen hebben, veel
zwaarder zouden worden getroffen, hetgeen spreker onder de
huidige omstandigheden niet geraden acht.
De eenige maatregel, waartoe de gemeente door de nieuwe
wet feitelijk gedwongen wordt, is de classificatie met betrek
king tot de personeele belasting. Vroeger classificeerde het
Rijk de gemeente in een der negen klassen. Thans wijst de
gemeehte zelf de klasse aan, waarin zij wenscht ingedeeld te
worden. Laat zij dit na, dan doet de Kroon het. Wil men
dus het volmaakt onzekere van de beslissir g van de Kroon
niet afwachten, dan dient men zelf een besluit te nemen.
De argumenten, die het College aanvoert voor de plaatsing
van Leiien in de d-rde klasse, dezelfde waarin de gemeente
ook thans geplaatst is, blij Ken hoofdzakelijk negatief te zijn.
Immers we lezen in het Ingekomen Stuk wel, waarom het
geen aanbeveling veroient te besluiten tot plaatsing in de
tweede of eerste klasse, maar positieve argumenten, waarom
pla itsing ju st in de derde klasse wel aanbeveling verdient,
krijgen v e niet te hooren. Nog minder zegt het Ingekomen
Stuk, waarom de plaatsing it de vierde klasse voor Leide
niet gewei scht u zijn. Daaromtrent lezen we alleen, ;at
het College »ernstig overwogei h- eft den Raad voor te
stellen de gemeente voor de heffing van de personeele belas
ting naar de grondsapen huurwa«r e en mobdair in de
4e kUsse te rangschikken, doch »na rijp beraad" daarvan
heeft afgezien. Toch wil het spreker oorkernen, dat voor plaat
sing in de vierde klasje zeer gegronde argumenten zyn aan
te voeren.
Allereerst kan moeilijk ontkend worden, dat Leiden dorr
den wetgevei in de derde klasse t eslist laag was geclassificeerd,
hetgeen uit een vergelijking met andeie gemeenten der deide,
en speciaal eer vierde en vijfde klasse aa> stonds blijkt. In
de derde klasse waren b.v. eveneens opgenomen: Rotterdam
(Kralingsche Veer), s adsgedeelte Haarlem, Utrecht, Arnhem
(kom), Nijmegen (kom); in de vierde kla se o. a.: Den Bosch,
Delft (stadsgedeelte), Dordrecht, Gouda, Schiedam, Alkmaar
(stad), Amsterdam Ued.), Zaandam (ged.), Viissingen, Amers
foort (st<id) Zwolle, Groningen (ged.) en Maastricht (stad);
in de vijfde klasse o. a.: Leeuwarden, Deventer, Enschedé,
Den Haag (ged.), Middelburg, Tilburg (stad) enz. De concb sie
kan niet anders zijn dan dat een indeeling van Leiden in de
derde klasse zeer en zeer laag was, misschien zelfs, gezien
de verhoudingen in die plaatsen, te laag. De pevolgen van
een classificatie in de vierde klasse van Leiden nu zouden
alcus zijn. Bij indeeling in de derde klasse vangt de belasting
plicht aan bij een huurwaarde van 200bij indeeling in
de vierde klasse tij een huurwaarde van '175.Indeeling
in de vierde klasse betrekt dus een aantal woningen meer
in de personeele belasting dan plaatsing in de derde
klasse; bovendien wordt de belasting iets hoogt-r, omdat de
belastbare huurwaarde *oor de berekening der belasting ver
minderd wordt in gemeenten van de derde klasse met 195.
en in gemeenten van de vierde klasse met 170.Drukt
men deze beide verhoogingsfactoren in cijfers uit, dan valt
het resultaat evenwel nogal mee.
Zoo betaalt een perceel met ƒ175.huurwaarde bij plaatsing
in de derde klasse geen personeele belasting en bij plaatsing
in de vierde klasse 0.50 (spreker abstraheert nu van de
epeenten); v or een huurwaarde van f 200.zijn deze
cijfers ƒ0.50 en ƒ3.en voor een huurwaarde van ƒ300.
10.50 en 13.Welke huurwaarde men ook neemt, de
belastingverhooging door indeeling in de vierde klasse in
plaats van in de derde is nooit meer daD ƒ2.50 per jaar.
Daarbij komt nog, dat op het oogenblik de minimum-grens
voor den grondslag huurwaarde in de derde klasse ƒ200.
bedraagt, doch dit is echter eerst zoo sinds 1 Januari 1928.
Daarvóór, dus tot en met het belastingjaar 1927, was de grens
ƒ125.Indeeling in de vierde klasse stelt thans de minimum
grens op ƒ175.—. Plaatsing in de vierde klasse is thans dus,