246
MAANDAG 25 AUGUSTUS 1930.
deze belasting zijn aangeslagen, meer moeten betalen, slechts
35.000.—.
Spreker heeft dus op het oogenblik bezwaar tegen de in
voering van de straatbelasting.
Hij is een voorstander van het denkbeeld, om het aantal
opeenten op de vermogensbelasting te verhoogen tot 50.
Spreker geeft het denkbeeld, om progressie in te voeren ten
aanzien van de personeele belasting, aan Burgemeester en
Wethouders in overweging.
Hij wenscht de ontwikkeling van den financieelen toestand
van Leiden af te wachten, alvorens een besluit te nemen ten
aanzien van de dekking van het tekort van 200.000.dat
bestaan zal, indien de gemeente niet overgaat tot heffing van
de straatbelasting, welk bedrag door de verhooging van de
opcenten op de vermogensbelasting tot. 165.000.zou worden
teruggebracht.
In elk geval voelt spreker meer voor de invoering van een
zakelijke bedrijfsbelasting alan van een straatbelasting. Immers
is er bij de zakelijke bedrijfsbelasting van eenige progressie
sprake en voorts heeft deze belasting voor hen, die er voor
in aanmerking komen, weinig te beduiden. Spreker verwijst
daarvoor naar de beraadslagingen over de vorige begrooting.
In elk geval is spreker er echter voor den gang van zaken
even af te wachten, alvorens tot de invoering van een nieuwe
belasting te besluiten.
Blijkt, dat het niet gaat, dan gevoelt spreker meer voor
verhooging van de opcenten op de gemeentefondsbelasting dan
voor een straatbelasting, die in de practijk zeer onbillijk zal
werken.
De heer Romijn heeft bij de bestudeering van het Ingekomen
Stuk den indruk gekregen, dat de nieuwe wet op de finaucieele
verhouding een tegenvaller was voor Leiden en kan niet
inzien de juistheid van de opmerking van den heer de Reede,
dat het geen tegenvaller is, want dat men er 5 ton op
vooruit gaat. Spreker wil gaarne aannemen, dat de heer de
Reede een goeden kijk heeft op de gemeentefinanciën, maar
op het oogenblik kan spreker dit toch niet inzien. Spreker
ziet alleen voor zich de cijfers van het College, die dan neer
komen op een tekort van 9 ton, waarin door belastingen
moet worden voorzien. Nu wordt het Ingekomen Stuk in
hooge mate ontsierd door de mededeeling, dat het bedrag,
dat Leiden indertijd blijkens de mededeelingen van de Regeering
mocht verwachten, hard is tegengevallen en veel minder
is; men is echter intusschen op financieel gebied aan onze
kerheid betreffende voorspellingen wel gewend geraakt; het
gebeurt meermalen, dat een laag geraamde opbrengst meevalt
en ook omgekeerd; het blijft op financieel gebied nu eenmaal
steeds l'art de grouper les chiffres.
Een ander onderwerp, dat het Ingekomen Stuk ontsiert, is
de mededeeling omtrent de straatbelasting. Spreker begrijpt,
dat het College invoering van die belasting niet con amore
voorstelt. De heer de Reede heeft reeds uiteengezet, dat aan
die straatbelasting heel wat bezwaren kleven. Wanneer men
overgaat tot het invoeren van een dergelijke belasting, moet
de uiterste noodzaak toch wel zijn bereikt, moet het water
toch wel na aan de lippen zijn gestegen. Spreker gevoelt voor
die straatbelasting dus heel weinig, maar begrijpt, dat men
daaraan toch niet zal kunnen ontsnappen, wanneer naar de
feiten invoering noodzakelijk is; men mag echter geen nieuwe
belastingbronnen aanboren, zonder zich precies af te vragen,
door wie het geld zal worden opgebracht en of dit billijk en
rechtvaardig is te achten.
Men kan ten slotte niet tot op een dubbeltje nauwkeurig
nagaan, of de belastingen rechtvaardig verdeeld zijn, maar
men dient zich die vraag wel te stellen bij de invoering van
een nieuwe belasting en zeker bij de invoering van de straat
belasting, omdat men er zeker van kan zijn, dat, indien een
straatbelasting eenmaal is ingevoerd, zij ook in de toekomst
blijft bestaan. Spreker wijst in dit verband op de invoering
en het voortbestaan van de grondbelasting. De straatbelasting
is niet, zooals Burgemeester en Wethouders in de stukken
zeggen, gebaseerd op de kosten van aanleg en onderhoud van
wegen, maar is zuiver een opcentenregeling op de grond
belasting. Haar opbrengst hangt af van de opbrengst dei-
grondbelasting, die in 1896 gebaseerd is op taxaties, die geen
verband hielden met posten van de gemeentebegrooting.
Alleen dan mag de straatbelasting worden ingevoerd,
wanneer alle daarvoor vereischte factoren aanwezig zijn, want
later zal niemand er aan denken haar af te schaffen, indien
mocht blijken, dat de moeilijkheid ook op andere wijze
opgelost zou kunnen worden.
Het antwoord, dat spreker zal geven op de vraag, of hij
bereid is de straatbelasting te helpen invoeren, hangt af van
het antwoord op de vraag, of de financieële toestand van
Leiden inderdaad van dien aard is, dat de invoering van
deze belasting niet achterwege kan blijven.
Het is echter moeilijk op de laatste vraag een antwoord
te geven.
In de eerste plaats beschikt de Raad over zeer weinig
cijfermateriaal, dat uiteraard beperkt moet zijn, omdat het
betrekking heeft op de toekomst. Van die toekomst koesteren
Burgemeester en Wethouders niet al te optimistische ver
wachtingen en spreker vermoedt, dat de cijfers van Burge
meester en Wethouders niet zoo zijn, als men ze voor de
toekomst wel zou mogen verwachten.
Zoo heeft de heer Verweij reeds gewezen op het verwerken
van het natuurlijk jaarlijksch accres van ƒ100.000.zonder
dat de verwachting er tegenovergesteld wordt, dat de in
komsten der gemeente zich in diezelfde richting zullen bewegen.
De inkomsten der bedrijven vertoonen de laatste jaren een
doorloopende stijging. De werkelijke winst overtreft de ge
raamde winst.
De Voorzitter: Zoowel de ramingen als de uitkomsten
gaan naar de laagte.
De heer Romijn vindt de cijfers er niet zoo ongunstig uitzien,
wanneer hij de raming voor 1930 vergelijkt met de uitkomsten
van 1929. Spreker verwacht uit die bron wel geen kapitalen,
maar hij vreest ook niet, dat men op dat punt nadeel zal
lijden. Hij veronderstelt, dat, indien men de verwachting mocht
koesteren, dat de Lichtfabrieken mochten gaan behooren tot
de bedrijven, waarop verlies geleden wordt, Burgemeester en
Wethouders daaraan in de toelichting van hun voorstellen
eenige beschouwingen zouden hebben gewijd. In elk geval
behoeft men, gezien den invloed en de middelen van de ge
meente, niet te vreezen, dat de toestand van de Lichtfabrieken
een zoodanige zal worden, dat de financieele toestand dei-
gemeente er door zal worden ontwricht.
De straatbelasting zal moeten dienen om de middelen te
verschaffen tot dekking van het tekort van ƒ200.000.—, maar
ook om de belastingverlaging op te vangen, die het gevolg
van de nieuwe regeling zal zijn. Spreker betreurt het, dat
die belastingverlaging ten slotte voor het bedrag van ƒ200.000.
geen belastingverlaging, maar wel een verplaatsing van be
lasting zal zijn.
Spreker zou ten slotte met die verplaatsing accoord kunnen
gaan, indien hij kon en moest aannemen, dat daardoor de
gelden op een billijkere en betere wijze werden opge
bracht, dan op het oogenblik geschiedt. Die overtuiging heeft
spreker niet.
De straatbelasting zal de gelden op een geheel andere wijze
in het bezit van de gemeente brengen dan die, welke bij het
tegenwoordige samenstel van belastingen wordt toegepast.
Spreker vindt het onelegant de toekomstige belastingver
laging aan te wenden voor de invoering van de straatbelasting.
Spreker zou er, waar men nu eenmaal op de basis van het
tegenwoordige belastingstelsel staat, de voorkeur aan geven
daaraan niet te tornen, geen onzekerheid teweeg te brengen
en geen consequenties, die men niet kan overzien, te ver
oorzaken door de invoering van de straatbelasting. Onge
twijfeld zullen er zijn, die in geen enkel opzicht van de
belastingverlaging zullen profiteeren en toch een aanslag in
de straatbelasting zullen krijgen. In de practijk zal dit zeer
waarschijnlijk te verwachten zijn.
Spreker neemt de waarschuwing van den heer de Reede,
dat men niet den weg op moet gaan, zooals indertijd, om
het nu maar door de reserve te doen betalen, ter harte; de
heer de Reede heeft niet gezegd, dat men het indertijd ver
keerd gedaan heeft, maar hij waarschuwde er tegen het
doorloopend uit de reserve te betalen. Spreker is dit volkomen
met den heer de Reede eens; men zou trouwens maar uit
die reserve kunnen putten, totdat zij verdwenen was en daar
zou spreker niet graag toe medewerken. Men mag zeer
dankbaar zijn, dat die reserve er is; die is juist op het
oogenblik zoo goed, omdat men bij de gemeentefinanciën
voor onzekerheden staat en men dus met die reserve die
onzekerheden met een klein beetje minder ongerustheid
tegemoet kan gaan. Dit advies van den heer de Reede was
hier zeer op zijn plaats. Op voorstel van den heer de Reede
is bij de begrooting op de reserve een bedrag afgeschreven;
spreker meent echter de verwachting te mogen koesteren,
gezien ook het eindcijfer van den dienst 1929, dat het wel
mee zal vallen en dat het niet noodzakelijk zal zijn de reserve
inderdaad met dat bedrag te verminderen, maar dat men
in staat zal zijn haar op het vroegere peil te houden. De
heer Verweij heeft becijferd, dat men voor het komende jaar
een voordeel mag verwachten met het oog op het samen
vallen van de uitkeering van het Rijk en van de gemeentelijke
inkomstenbelasting. Nu wil spreker met het oog op die te
verwachten voordeelen en in verband met de mogelijkheid
van een sluitende begrooting en rekening, zonder invoering
van een straatbelasting, gezien het zeer ongewensebte daarvan
en de onmogelijkheid om ooit weer daarvan af te komen,
min of meer in aansluiting aan den heer Verweij, vragen, of
het niet mogelijk is eerst eens af te wachten, tot men cijfers
heeft en men weet, hoe de nieuwe financieele verhouding ten