MAANDAG 25 AUGUSTUS 1930. 245 middel worden aanvaard. Wordt het tarief te hoog. dan nemen de fouten haar scherpsten vorm aan. Iemand, die gedwongen is boven zijn draagkracht te leven, zou veel moeten betalen, terwijl iemand, die ver beneden zijn draag kracht leeft, er een voordeeltje aan heeft. Blijkens de verlaging van de personeele belasting in 1928 is het de bedoeling van de Regeering geweest, deze belasting te verminderen. Ook daarom meent spreker, dat de personeele belasting niet voor eenigszins belangrijke verhooging in aan merking mag komen. Voor het dekken van een deel van het tekort van 200.000. zou men ook de zakelijke bedrijfsbelasting kunnen gebruiken, maar de daarmede opgedane ervaring doet spreker zeggen: in die richting moet men nooit gaan. Het is dan nog beter de straatbelasting te heffen. De zakelijke bedrijfsbelasting houdt geen rekening met de draagkracht; men stelt daarbij niet de vraag, of de belasting schuldige in het belastingjaar met winst of verlies heeft gewerkt. In de tweede plaats moet deze belasting door die nering doenden worden opgebracht, die een zeker aantal personen in hun dienst hebben, hetgeen niet in overeenstemming is met de tegenwoordige opvatting, dat ieder zooveel mogelijk moet bijdragen in de lasten, die de gemeenschap met zich brengt. Hoewel spreker erkent, dat aan de straatbelasting veel bezwaren verbonden zijn, en hij slechts noode zijn stem er aan zal geven, meent hij, dat een groot voordeel ten opzichte van de zakelijke bedrijfsbelasting is, dat zij afwentelbaar is: zij zal drukken op vrijwel allen, die een huis gebruiken. Ook houdt zij verband met de waarde en de grootte van het huis, hetgeen eveneens van beteekenis is. Leiden verkeert niet in de gelukkige omstandigheid, dat het de lasten kan laten dragen door een zeer klein aantal inwoners, die dan eigenlijk alle belastingen voor hun rekening zouden moeten nemen. De voorstellen van Burgemeester en Wethouders geven een samenstel van belastingen, waarvan wel is waar het leeuwendeel komt voor rekening van hen, wier draagkracht boven een bepaald peil uitgaat, maar dat toch ook de inwoners met kleinere inkomens in de gelegenheid stelt in dezen iets te doen. Spreker hoopt dan ook, dat de voorstellen van Burge meester en Wethouders zonder een wijziging van beteekenis zullen worden aanvaard. De heer Verweij verklaart namens zijn fractie, dat hij, indien in de toekomst, gelijk thans overeenkomstig de mede- deeling van den heer de Reede in het begin van zijn betoog is gebleken, het karakter en de werkwijze van de Commissie van Financiën veranderd zijn, van die Commissie gaarne deel zal uitmaken, omdat het dan veel gemakkelijker zal zijn voor haar om over deze ingewikkelde materie een oordeel uit te spreken dan nu het geval is geweest. Hoe objectief ook het praeadvies van Burgemeester en Wethouders is, belangrijke gegevens, voor een behoorlijke bestudeering van dit vraagstuk noodig, zijn den Raadsleden niet toegezonden. Weliswaar hebben enkele daarvan in de Leeskamer ter visie gelegen, maar het is in hooge mate ge- wenscht, willen de Raadsleden zoo goed mogelijk over deze ingewikkelde zaak oordeelen, dat zij alle gegevens tot hun beschikking hebben, omdat het velen Raadsleden nu eenmaal niet mogelijk is langen tijd in de Leeskamer door te brengen. Spreker uit daarover zijn teleurstelling, omdat deze zaak geen quaestie is van redeneeren, van het opeenhoopen van verschillende motieven, maar een van cijfers en, eerst wanneer men die heeft, kan men een behoorlijk gefundeerd oordeel uitspreken. Nu is het karakter van de nieuwe wet op de financ.ieele verhouding, dat er een nivelleering moet komen tusschen de verschillende gemeenten, zoodat het niet meer kan voorkomen dat, zooals voorheen, de belasting in Wassenaar b.v. zooveel lager was dan hier; die uitwassen worden beperkt. Die nivel leering tusschen de verschillende gemeenten nu houdt de consequentie in, dat men ook zooveel mogelijk nivelleering moet toepassen onder de ingezetenen van één gemeente; die nivelleering houdt niet op bij de gemeenten, maar moet ook toegepast worden ten aanzien van de gemeentenaren zelf. Spreker is wel eenigermate teleurgesteld, dat in het prae advies van Burgemeester en Wethouders heel weinig valt te bespeuren van het heffen van belasting naar draagkracht. Met het beginsel van belasting betalen naar vermogen, waarop ook de heer de Reede wees, wordt in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders nogal op gespannen voet geleefd. In dit verband wijst spreker er op, dat geen progressie is ingevoerd bij de heffing van de opcenten op de personeele belasting, van de straatbelasting en van de opcenten op de gemeentefondsbelasting, al moet hij, wat het laatste punt betreft, erkennen, dat men moeilijk progressie kan invoeren, wanneer men met 60 opcenten over de geheele linie moet volstaan. Spreker heeft tegen het ontbreken van de progressie bij de opcenten op de personeele belasting bezwaar, omdat het ook anders kan. Burgemeester en Wethouders geven een somber beeld van den financieelen toestand der gemeente Leiden. In de toe lichting van hun voorstellen ontbreken echter de noodige cijfers. Burgemeester en Wethouders vestigen ook niet de aandacht op het voordeel, dat men op de begrooting van 1931 zal kunnen boeken door de bepaling, dat de gemeentebesturen voor het jaar 1931 de beschikking zullen krijgen over een derde deel van de inkomstenbelasting over het jaar 1929/1930, welk voordeel voor Leiden 590.000.bedraagt, welk bedrag echter moet verminderd worden met een vierde deel van de opbrengst der gemeentefondsbelasting, d. i. 270.000.—. Er blijft dus een zuiver voordeel voor het jaar 1931 over van 320.000.-. Spreker staat niet op het standpunt, dat dit bedrag dadelijk opgemaakt of geheel en al in de begrooting verwerkt moet worden, met het noodlottige gevolg, dat men er later op terug zou moeten komen, maar hij meent het wel in verband te mogen brengen met de voorstellen, die Burgemeester en Wethouders thans doen. Het is spreker dan ook niet duidelijk geworden uit het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, waarom de straatbelasting moet worden ingevoerd. Een ander aanvechtbaar argument is, dat Leiden rekening moet houden met een natuurlijk accres der uitgaven van 100.000.per jaar, want daartegenover staat immers een gelijke of nagenoeg gelijke stijging van de inkomsten. Een aanzienlijk gedeelte van deze f 100.000.behoeft dan ook niet in mindering te worden gebracht. Spreker komt thans tot de personeele belasting, zooals deze in Leiden wordt geheven. Spreker gevoelt het als een onbillijkheid en als iets, dat in strijd is met het sociale karakter, dat de gemeente politiek moet kenmerken, dat de opcenten op de personeele belasting niet progressief zijn geregeld. Immers, iemand met f 2000.inkomen verwoont daarvan ongeveer 1/& of */6, maar iemand met 10.000.inkomen verwoont niet dat gedeelte van zijn inkomen, maar minder; toch betalen beiden het zelfde percentage aan personeele belasting, hoewel de laatste persoon een veel kleiner percentage van zijn inkomen ver woont. Hoe hooger dus het inkomen, hoe kleiner het peicentage, dat men aan personeele belasting moet betalen. De wijze, waarop Burgemeester en Wethouders voorstellen deze zaak te regelen beteekent dus geen nivelleering van drok, waarbij toch het Rijk zoozeer het voorbeeld heeft gegeven. Wat de straatbelasting betreft., de heer de Reede wees er op, dat deze in vele andere gemeenten reeds lang bestaat. Nu moet men altijd zeer voorzichtig zijn met andere plaatsen tot voorbeeld te nemen en, wanneer men een bepaald onderdeel van de gemeentelijke belastingpolitiek in een bepaalde plaats gaat beoordeelen, dat doen binnen het raam van de geheele plaatselijke belastingpolitiek. Spreker meent dan ook, dat men op het oogenblik hier niet moet overgaan tot invoering van een straatbelasting, omdat die voor spreker in de eerste plaats is een onderdeel van de personeele belasting, al is de uit werking ook anders; deze belasting zal niet drukken op de huiseigenaren, maar, door huurverbooging, op de huurders. Spreker acht de straatbelasting op het oogenblik nog niet noodzakelijk; hij weet niet, hoe de gemeentefinanciën zich in de toekomst zullen ontwikkelen. Wanneer, overeenkomstig de voorspelling van den heer de Reede, de grootere werkloosheid in de toekomst meer offers zal vragen, dan kan spreker zich voorstellen, dat er dan voor het gemeentebestuur aanleiding zal zijn, zijn toevlucht te nemen tot middelen, die men liever niet in gebruik wenscht te nemen. Voor het oogenblik acht spreker de invoering van de straat belasting allerminst noodzakelijk. Spreker wees reeds op het financieele voordeel, dat de ge meente heeft uit de toekenning van een derde der inkomsten belasting van het dienstjaar 1929/1930, maar hij denkt hierbij ook aan een verhooging van het aantal opcenten op de ver mogensbelasting. Vroeger werd als argument tegen het heffen van 50 opcenten de belastingvlucht aangevoerd, maar dat argument is van geringer belang geworden na de invoering der nieuwe wet. Iemand, die thans in verband met de belastingbetaling deze gemeente verlaat, begeeft zich naar een gemeente, waarin het Rijk in ieder geval ook 50 opcenten op de vermogensbe lasting heft. De billijkheid en het sociale karakter van deze belasting staan voor spreker onomstootelijk vast. Spreker ziet dan óok geen bezwaar tegen de verhooging van de 15 opcenten tot 50 opcenten. In de eerste plaats vindt hij dit billijk, in de tweede plaats geeft het Rijk het voorbeeld en in de derde plaats is het totale bedrag, dat allen, die in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 5