3.- 4. MAANDAG 25 AUGUSTUS 1930. 257 Kan de heer Wilmer zich niet voorstellen, dat spreker zich, toen hij een week tevoren in de stad terugkwam, eerst in deze zaak moest inwerken en geen gelegenheid heeft gehad deze voorstellen eerder klaar te maken? Bovendien bevatten zij niets nieuws, maar zijn zij een uitvloeisel van den ge- -dachtengang der sociaal-democraten, dien zij steeds zullen blijven propageeren, zooals de andere leden den hunnen. De heer Bebgers is in principe nog niet bekeerd, maar heelt in de ellenlange discussies geen nieuwe belastingobjecten gehoord, die in plaats van de straatbelasting in aanmerking komen, en, aangezien er geld moet komen, kan spreker niet anders doen dan stemmen vóór het voorstel van Burge meester en Wethouders. De heer Manders bedoelde met zijn opmerking omtrent scheeve voorstelling van zaken op verschillende punten, aan welke uitdrukking de Voorzitter en de Wethouder zich ge- stooten hebben, dat een niet juiste voorstelling van zaken gegeven is. Daarbij wees spreker o. a. op het jaarlijksch accres van 100.000,hij kan dit ook nu nog niet voetstoots aan nemen. De Wethouder' is dit punt zonder meer voorbijgegaan spreker had gaarne gezien, dat, zooals de Wethouder toe zegde, dit eens duidelijk was gemaakt. Ook achtte spreker de schrille voorstelling van de 200% op bl. 94 niet juist. Inderdaad heeft spreker van de zaak minder studie ge maakt dan de heer Donders; daarvoor is de heer Donders ook de financieele specialiteit der tractie en heeft hij zitting in de Commissie van Financiën. Toch heeft spreker wel zooveel studie ervan gemaakt, dat hij inziet, dat die straat belasting niet noodzakelijk is en dat men nog uit andere bronnen kan putten, die spreker heeft aangegeven, n.l. door plaatsing der gemeente, zoowel voor de personeele als voor de gemeentefondsbelasting in een lagere klasse. Volgens den Wethouder is de personeele belasting een echte middenstands belasting, maar dan is de straatbelasting er ook een, want die is gebaseerd op dezelfde bronnen als de personeele belas ting, met dat kleine verschil, dat in de laatste ook meubilair, dienstpersoneel, auto's en eenige minder beteekenende zaken getroffen worden. Waar voor de straatbelasting alleen de huurwaarde geldt, moet juist voor den middenstand deze belasting nog zwaarder drukken dan de personeele, want een middenstander, die er slecht voorzit, moet toch zijn groote zaak hebben, maar kan het ten slotte wel zonder of met minder meubilair doen. Wanneer hij er goed voorzit, zooals de heer Parmentier nu vraagt, krijgt hij zoowel een aanslag in de personeele als in de straatbelasting. Deze straatbelasting zal dan ook te zeer drukken en spreker zal voorstellen de straatbelasting tot de helft terug te brengen en de ge meente voor de gemeentefondsbelasting in de tweede klasse te plaatsen. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen twee voor stellen van den heer Manders, luidende: «Ondergeteekende geeft den Raad in overweging in artikel 1 der ontwerp-verordening, regelende de classificatie der gemeente Leiden voor de heffing der gemeentefondsbelasting, als in inge komen stuk No. 146 van 31 Juli 1930 bedoeld, te lezen in plaats van eerste klasse: tweede klasse"; en »Ondergeteekende geeft den Raad in overweging in artikel 6 der ontwerp-verordening op de heffing van een straatbelasting te Leiden, als in ingekomen stuk No. 146 van 31 Juli 1930 bedoeld, te lezen: onder a in plaats van 6%: 4%, onder b in plaats van 4 2 onder c in plaats van 2 1 Deze voorstellen worden voldoende ondersteund en kunnen derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer Goslinga zegt naar aanleiding van de opmer kingen van den heer Romijn, dat het niet zoo heel dwaas zou zijn, indien de Raad thans de verordening op de straat belasting zou aannemen en haar over eenige maanden weder zou intrekken. Hetzelfde is immers in 1908 reeds gebeurd. Er is nog een reden, waarom het gewenscht is thans deze verordening vast te stellen. Met de Koninklijke goedkeuring zal n.l. meer tijd dan anders gemoeid zijn, omdat alle ge meenten op het oogenblik haar verordeningen insturen. Toch is het gewenscht, dat de belastingschuldigen zoo spoedig mogelijk na 1 Januari a. s. in het bezit worden gesteld van hun aanslagbiljet. Om dat doel te bereiken, is het noodig, dat de verordening thans wordt aangenomen, waarom spreker dan ook het voorstel van den heer Romijn moet blijven ontraden. In elk geval blijft de mogelijkheid bestaan de verordening bij de behandeling van de begrooting weer in te trekken, indien de meerderheid van den Raad meent, dat deze belas ting niet noodig is. De heer Verweij heeft gevraagd, of de indiening van deze voorstellen niet op dezelfde wijze had kunnen plaats hebben, als ze in Dordrecht is geschied. In Dordrecht zijn de voor stellen ingediend op 20 Juli 1930 en werden zij behandeld in de openbare zitting van 29 Juli. Daarbij komt niet [alleen, dat in Dordrecht de straatbelasting reeds wordt geheven, maar ook, dat ten aanzien van de uitkeering uit het ge meentefonds niet van een tegenvaller kon worden gesproken. Indien de sociaal-democratische fractie van den Leidschen Raad het ernstige streven had gehad afwijkende voorstellen in te dienen, had zij daarvoor de beschikking over de afdee- ling belastingen, die dergelijke voorstellen helpt concipieeren. De heer Kooistra zegt, dat de heer Goslinga daarover niet kan oordeelen. De heer Goslinga kan dat wel; wanneer een socialistisch Raadslid aan de ambtenaren gevraagd had een progressieve regeling te ontwerpen, die evenveel opbrengt als het voor stel van Burgemeester en Wethouders, zou de heer Ensingh gaarne bereid zijn geweest van voorlichting te dienen, maar een dergelijke poging is niet gedaan. Spreker komt op tegen de bewering van den heer Verweij, dat spreker een caricatuur maakt van diens woorden en dat spreker hem onwaardig zou bestrijden. Dat is onjuist. Spreker heeft gezegdmet te spreken over algemeene sociale ge meentepolitiek lost men dergelijke vraagstukken niet op; men moet de nuchtere werkelijkheid nemen. De bestrijding door den heer Verweij is onwaardig; hij doet zoo weinig gepreci seerde voorstellen, dat men niet weet, waaraan men toe is. Bovendien spreekt de heer Verweij zich zelf tegen, want vanmiddag zeide hij, dat men bij vestiging wel ziet, of de personeele belasting hoog of laag is, en wanneer men nu begint met op alle aanslagen 100 opcenten te heffen, dan kan men wel nagaan, hoe hoog dat zal worden, wanneer progres sie wordt toegepast. Maar bij de gemeentefondsbelasting zijn volgens den heer Verweij 60 opcenten al zooveel, dat die geen object is voor progressie. Dat geldt nog sterker voor de personeele belasting, waar 100 opcenten geheven worden. Dit zouden dan zeer groote bedragen worden; hoeveel, weet spreker niet, maar dat is niet zijn schuld, maar die van den heer Verweij, die daarmede op het laatste oogenblik komt. Burgemeester en Wethouders zeggen niet, dat de uitgaven tot in het oneindige met 100.000.per jaar zullen stijgen; dat zou een onhoudbaren toestand geven, maar door de vele werken in uitvoering, in vergevorderd stadium van uitvoe ring en in studie, meenen zij, dat dat accres inderdaad kan worden verwacht. Aanneming van deze voorstellen betee- kent niet, dat in dit accres ook voorzien is. Nog andere maatregelen zullen wel genomen moeten wordenhet is nog maar een bescheiden begin. Spreker heeft reeds genoemd be zuiniging, verhooging der personeele belasting en verhooging van het tarief voor gas- en electriciteitmen zal al die drie bronnen moeten aanboren. Men zal niet kunnen volstaan met deze voorstellen; die vormen het uiterst noodzakelijke. De werken in uitvoering zijn geraamd op 1.073.00Ö.de kosten van de werken in vergevorderd stadium, zooals de brug over den Rijn, kinderspeeltuin Westerkwartier, verbe tering Hoogewoerd, Maresingel, Uiterstegracht, zijn zoo hoog, dat rente en aflossing daarvan de gewone uitgaven met 1 ton zullen doen stijgen. Bovendien zullen b. v. ook de sala rissen en onderwijsuitgaven stijgen. De heer Manders zegt, dat, "als de inkomens stijgen, de belastingopbrengst ook stijgt. De heer Goslinga acht dit geen serieuze bestrijding. De heer Manders heeft misschien verstand van scheeve palen, maar niet van scheeve voorstellingen. De heer Manders stelt ook voor plaatsing van de gemeente in de tweede klasse voor d§ gemeentefondsbelasting. Burge meester en Wethouders zijn daartegen, omdat daardoor de belastingdruk vooral voor de minst draagkrachtigen zou worden verzwaard, hetgeen blijkt uit de volgende cijfers f 800.— 850. 900.— 10.000.— 1 2.— 3.— 360. 5.— 366.— 5.- 6. 7.— 372.- Ook de halveering van de straatbelasting moeten Burge meester en Wethouders ten sterkste ontraden. Voor het doen van alle uitgaven is een flinke versterking van de middelen noodig. De heer Manders zegt, dat bij aanneming van zijn voor stel de belastingdruk voor de minst draagkrachtigen door de Belastbare som. Eerste klasse. Tweede klasse. Derde klasse.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 17