256
MAANDAG 25 AUGUSTUS 1930.
groote groep menschen door de personeele belasting weer
extra te doen betalen.
Spreker heeft heelemaal geen bezwaar tegen het indienen
van voorstellen tijdens de behandeling van een onderwerp.
De heer Schuilei' nam het echter eenigen tijd geleden zeer
kwalijk, dat een voorstel van 3 leden der rechterzijde inzake
de Stadhuisplannen op Zaterdagavond was gepubliceerdtoen
spreker dus op Zaterdagavond geen enkel voorstel had ont
vangen, dacht hij: gelukkig, de sociaal-democraten zijn te
vreden en komen niet met nieuwe dingen. Spreker vindt het
eigenaardig, dat hetgeen in de ééne vergadering door een
partij kwalijk genomen wordt in een volgende door haar zelf
gedaan wordt.
De heer Romijn schuift het verwijt van den heerdeReede,
dat het onverantwoordelijk is van de reserve twee ton te
gebruiken, van zich af; de heer de Reede weet, dat sprekers
voorstel voor de gemeente geen enkel risico meebrengt, omdat
het eenvoudig bedoelt de beslissing over de straatbelasting
uit te stellen tot de begrooting van 1931 ter kennisneming
voor de Raadsleden is neergelegd. Dit is toch geen onbillijk
verlangen, omdat zoowel door het College als door den heer
de Reede als lid der financieele Commissie den Raad meer
malen cijfers en gegevens zijn voorgehouden, ontleend aan de
komende begrooting; spreker kan zich dat voorstellen, maar
wil dan aan den anderen kant ook die begrootingscijfers wel
eens voor zich zien. Het College en de heer de Reede zijn
zeer geporteerd voor deze straatbelasting, niet omdat het een
goede belasting is, maar omdat er geld moet zijn; daarom
brengen zij zooveel mogelijk naar voren om den Raad van
de wenschelijkheid daarvan te overtuigen, maar anderzijds
zouden voor degenen, die niet zoo sympathiek tegenover die
belasting staan, uit die begrooting ook wel argumenten te
putten zijn; gezien de geheele begrootingspositie zou men
kunnen zeggen: kan niet op andere wijze, tot een lager
bedrag of in een anderen vorm, een bedrag gevonden worden
Het voorstel tot aanhouding kan dus niet bestreden worden
met het argument, dat het voor de gemeente financieel te
nadeelig is en dat de gemeente er bij verspeelt. Aan den
anderen kant is sprekers voorstel te verdedigen op dezen
grond, dat de Raadsleden, die niet in de Commissie van
Financiën zitten en constateeren, dat er vaak diepgaande
meeningsverschillen zijn tusschen het College en de Commissie,
dat toch wel eens gaarne zelf willen zien en beoordeelen. Nu
steekt de Wethouder spreker voor een groot deel de hand
toe en zegt: begin nu maar met er voor te zijn, bij de
begrooting kan men het altijd nog afschaffen. Dat kan toch
niet heelemaal au sérieux worden genomen. Het College heeft
er voor te zorgen, dat stemt spreker volmondig toe, dat het
zoo mogelijk met een sluitende begrooting komt, en uit den aard
der zaak het liefst met een, waarin de reserve niet is verwerkt.
Maar in het voorstel wordt allerminst gezegd, dat de straat
belasting niet gewild wordt. Er wordt alleen in uitgedrukt,
dat de inlichtingen op het oogenblik onvoldoende zijn en men
tot de behandeling van de begrooting wil wachten, om na te
gaan, of de invoering van deze belasting al of niet nood
zakelijk is.
Het is voor den Wethouder gemakkelijk te zeggen: neem
deze belasting nu aan en als in October of November blijkt,
dat ze niet noodig is, kunt ge haar weer afschaffen.
Spreker gelooft echter, dat de heer Goslinga de houding
van den Raad, die aldus zou handelen, zou afkeuren en zou
zeggendat is een gesol met de belangen van de gemeente,
dat niet te pas komt. Wel is waar zal de belasting in den
tusschentijd niet geheven worden, maar degenen, die met
deze belasting te maken zullen krijgen, zullen er wel reeds
rekening mede gehouden hebben.
Waar de Wethouder de moeilijkheden erkent, die voor
spreker en meer Raadsleden op het oogenblik bestaan, behoeft
hij niet zoo afwijzend tegenover sprekers voorstel op te
treden. Er is geen bezwaar tegen, dat de Wethouder de te
verwachten opbrengst van een straatbelasting in de begrooling
verwerkt en als de cijfers dan aantoonen, dat de invoering
van die belasting noodzakelijk is, zal spreker zich er ook niet
tegen verzetten. Het eenige, wat hij op het oogenblik vraagt,
is: geef mij de beschikking over precies dezelfde cijfers, op
grond waarvan sommige heeren de straatbelasting zoo warm
hebben vérdedigd, niettegenstaande zij in hun hart gevoelen,
dat de invoering er van niet zoo gewenscht is. Zoolang
spreker nog niet beschikt over de cijfers van de begrooting,
op grond waarvan de straatbelasting thans warm wordt aan
bevolen, is hij niet in staat een beslissing te nemen.
De heer Verweij zegt, naar aanleiding van de mededeeling
van den Voorzitter, dat het hem niet is opgevallen, dat de
gegevens, welke in de Leeskamer ter inzage hebben gelegen,
zoo volledig waren, dat hij daarop een stelsel zou kunnen
bouwen als dat, waarvan hij zich heden een voorstander heeft
getoond.
Spreker bedoelde te kennen te geven, dat hij in het prae-
advies van Burgemeester en Wethouders niet die gegevens
heeft gevonden, die hij in het overeenkomstige praeadvies
van het College van Burgemeester en Wethouders van een
andere gemeente wel had aangetroffen. Niet ieder Raadslid is
in de gelegenheid een dag of meer dagen op het Stadhuis te
vertoeven ter bestudeering van de stukken en daarom is het
gewenscht, dat de Raadsleden de noodige gegevens thuis
ontvangen; dat was de strekking van sprekers opmerking.
Bij herhaling is er op gewezen, dat men met deze voor
stellen vóór 1 September klaar moet zijn en dat het daarom
moeilijk is veranderingen aan te brengen. Maar waarom is
het hier niet mogelijk geweest dit vroeger te behandelen, zooals
b.v. in Dordrecht, waar deze zaak begin Juli in den Raad is
behandeld? Dat deze zaak hier 5 dagen vóór 1 September
behandeld wordt, is niet sprekers schuld, maar die van het
College.
Het is spreker opgevallen, zoowel nu als bij vorige gelegen
heden, dat de Wethouder, wanneer spreker meeningen ver
kondigt, die afwijken van die van den Wethouder, daarvan
dan een caricatuur maakt en zegt: die wetenschap haalt men
uit socialistische boekjes en dat zijn socialistische phrases.
Spreker heeft voor een dergelijke wijze van bestrijding geen
bewondering en volstaat met te zeggen, dat hij dat een op
treden vindt, een Wethouder van Financiën onwaardig; verder
zal spreker er over zwijgen.
De heer de Reede wees spreker op een inconsequentie, waar hij
progressieve opcenten wil heffen op de personeele belasting en
niet op de gemeentefondsbelasting. Spreker heeft echter toch wel
zooveel gevoel voor de werkelijkheid, dat hij gevoelt, dat,
wanneer men over de geheele lijn al 60 opcenten moet heffen,
zooals voorgesteld wordt, terwijl men slechts tot 80 mag gaan,
daarin geen doelmatig object voor progressieve heffing ge
legen is. Vandaar dat spreker, die voorstander is van pro
gressie, die op andere wijze meende te moeten voorstellen.
Nu kan men, de werkelijkheid aanvaardende, zeggen: het
kan niet anders; maar de taak van den Raad is nog eenigs-
zins anders dan uitsluitend de werkelijkheid te aanvaarden.
Wanneer die werkelijkheid verkeerd is, moet men pogen haar
te veranderen en spreker meent, dat men een bescheiden
poging daartoe doet door over te gaan tot een progressieve
regeling der opcenten op de personeele belasting. Dat is een
bescheiden poging tot verandering eener werkelijkheid, die
spreker niet gemaakt heeft, waarin redelijkerwijze met kans
op succes verandering is te brengen.
In de eerste plaats zou spreker als argument willen aan
voeren, dat, indien eenige aangeslagenen door de invoering
van een progressieve opcentenheffing op de personeele be
lasting iets meer zullen moeten betalen, er toch tegenover
staat, dat ten aanzien van de gemeentefondsbelasting een totale
vermindering van ƒ523.000,- zal plaats hebben, welk bedrag
nog ƒ300.000.meer is dan het bedrag, dat voor de pro
gressieve opcentenheffing noodig is.
Spreker is dan ook niet overtuigd van de dwaasheid van
de invoering van het stelsel, dat hij heeft verdedigd.
De heer de Reede gaf te kennen, dat het beter ware ge
weest, indien de sociaal-democratische fractie zich niet uit de
Commissie van Financiën had teruggetrokken, maar met den
heer de Reede had geijverd voor een verandering in de werk
wijze dier Commissie. De heer de Reede vergeet daarbij, dat
hij behoort tot de meerderheid van den Raad en daardoor
met meer kans op succes dan sprekers fractie voorstellen tot
wijziging van die werkwijze kan doen. De pogingen, die
destijds door sprekers fractie zijn aangewend, hebben bij
voortduring schipbreuk geleden.
De personeele belasting is inderdaad, zooals de heer de Reede
zei, een aanvullingsbelasting, maar haar opbrengst bedraagt
op het oogenblik 45 van de totale opbrengst van de ge
meentefondsbelasting en juist daarom leent zij zich goed voor
een progressieve opcentenheffing. Was de opbrengst aanzien
lijk veel minder, dan zou reeds op grond daarvan een opcenten
heffing veel van haar waarde verliezen.
Spreker komt thans tot de opmerking, die de heer de Reede
heeft gemaakt over het late indienen van voorstellen, waarbij
sprekers fractie zich aan dezelfde fout zou hebben schuldig
gemaakt, die zij in een der vorige zittingen de rechterzijde
heeft verweten.
Spreker zou de zaak ook zoo kunnen stellenwaarom eischt
men van zijn fractie, dat zij het toonbeeld zij van edel
moedigheid tegenover een meerderheid, die zich bij herhaling
ten aanzien van haar misdraagt?
Het gaat om de zaak zelf, hoort spreker den heer Wilmer
zeggen, en daarom wenscht hij er op te wijzen, dat sprekers
fractie vandaag voor den twaalfden keer heeft voorgesteld het
aantal opcenten, dat door de gemeente op de vermogens
belasting wordt geheven, tot 50 te verhoogen. Voor den
tweeden keer wordt voorgesteld de opcenten op de perso
neele belasting progressief te regelen; staat de heer Wilmer
er dan versteld van, dat spreker deze voorstellen weer doet?