MAANDAG 25 AUGUSTUS 1930. 253 den heer Verweij eens, dat de gemeente met de 50 opcenten, die daarop reeds geheven worden door het Rijk, weinig te maken heeft; want zelfs wanneer de Provincie opcenten op deze belasting gaat heffen en die door het Rijk nog worden verhoogd, wanneer dat mogelijk is, zal dit in alle plaatsen van de Provincie en van het land even ster k gevoeld worden. Dat is ook een verkeerde voorstelling. Verder wordt zoo sterk geageerd met een eventueele be- lastingvlucht, maar men deinst er toch ook niet voor terug om de woonlorensenbelasting niet te helfen. Wanneer het argument van de belastingvlucht ernstig gemeend is, waarom heft men dan geen woonlorensenbelasting, waardoor vestiging hier aangemoedigd zal worden? Burgemeester en Wethouders achten het niet de moeite waard die belasting te heffen, die slechts een klein bedrag zal opbrengen, maar wanneer er werkelijk vrees voor belastingvlucht is, dan kan dat toch nog eenigszins voorkomen worden door de woonforensenbe- lasting. De heer de Reede zegt, dat onder die belasting alleen valt b.v. een geleerde, die hier een paar maanden komt studeeren. Daarop kan men toch geen belasting heffen. De heer Manders zegt, dat volgens den heer de Reede men door de straatbelasting in Leiden 3,gemiddeld per inwoner aan zakelijke belasting zou heften en deze belasting in de drie grootste steden van ons land hooger is. Men kan echter in dit opzicht Leiden niet met die drie steden vergelijken. In Den Haag, met zijn grootere huurwaarden en zijn grootere inkomens, zullen die f 3.wellicht niet zoo zwaar drukken als in Leiden. Ook de vergelijking, die de Wethouder tusschen Leiden en Den Haag maakte aan de hand van de statistiek over 1926, gaat niet op. In het Ingekomen Stuk wordt verder gezegd: «Plaatsing in de tweede klasse (gemeentefondsbelasting) verzwaart de belasting bij een belastbare som van 800 met 200 bij een belastbare som van f 850.met 100 enz.", maar even te voren wordt gezegd, dat in de gemeenten der tweede klasse de belasting voor de lagere inkomens 2.meer bedraagt. Die schril geteekende 200 beteekenen in werke lijkheid dus slechts 2.— De Wethouder heeft gezegd, dat de besprekingen, die in de Commissie van Financiën zijn gevoerd, in den Raad niet gereleveerd kunnen worden. Spreker betreurt dit, omdat de Raad nu een beslissing moet nemen na van deze zaak slechts voor de helft kennis genomen te hebben. De heer Goslinga: De hoofdzaak staat in de stukken. De heer Manders gelooft, dat de ontheffing van druk, die voor enkelen het gevolg van de voorstellen van Burgemeester en Wethouders zou kunnen zijn, voor sommigen, daarvan geheel te niet gedaan wordt en voor eenigen zelfs een ver zwaring mede zal brengen door de invoering van een straat belasting. Er zullen nu personen zijn, die deze belasting moeten betalen, doordat ze in de huur verdisconteerd wordt, terwijl zij vroeger in het geheel geen belasting behoefden te betalen. De minderbedeelden komen hierdoor meer in het gedrang, waarom spreker dan ook niets voor de invoering van deze belasting kan gevoelen. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8| uur. (De heeren Groeneveld, Huurman en Wilbrink waren in middels ter vergadering gekomen). Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8J uur. Thans is afwezig de heer van Eek. Voortgezet wordt de behandeling van punt 18 der agenda. De heer Verweij ontkent niet, dat de afdeeling Financiën ten allen tijde den Raadsleden ter beschikking staat, zooals de Wethouder heeft gezegd, maar spreker heeft de opmerking, dat er z.i. te weinig gegevens aan de Raadsleden toegezonden waren, gemaakt naar aanleiding van het praeadvies, dat over deze zaak in Dordrecht is verschenen, dat tal van gegevens en veel cijfermateriaal bevatte, waaraan de Raadsleden iets hebben; dit heeft hier ontbroken. Spreker heeft dit min of meer als een gemis gevoeld en, daar deze zaak heelemaal een quaestie is van cijfers en van groepeering van cijfers, had spreker het zeer op prijs gesteld, wanneer hier hetzelfde voorbeeld was gevolgd, waardoor de Raad gemakkelijker een gefundeerd oordeel kan uitspreken over deze zeer belangrijke aangelegenheid. De Wethouder achtte het verder verkeerd, dat de sociaal democraten indertijd uit de Commissie van Financiën gegaan zijn. Dit is echter niet zonder meer gebeurd, maar zij hadden daarvoor gegronde redenen; zij meenden, dat, wanneer zij zitting hadden in een Commissie, door hen in die Commissie ook werk moest worden geleverd, en wanneer dan blijkt, dat die Commissie er alleen is om te voldoen aan een wettelijk voorschrift, en wanneer zij niet voldoende bevoegdheden heeft, die noodig zijn voor een goeden gang van het werk, dan meerien zij hun tijd beter te kunnen gebruiken. Nu echter naar aanleiding van deze zaak in het standpunt van Burge meester en Wethouders ten aanzien van de werkwijze van deze Commissie een wijziging is gekomen, achten de sociaal democraten den tijd gekomen om daarvan deel uit te maken, nu hier blijkbaar werk geleverd kan worden. Dan is spreker bereid in zijn fractie te verdedigen het weer zitting nemen in die Commissie, maar dan moet de naam daarvan ook in overeenstemming zijn met haar werkwijze. Sprekers voorstel tot progressieve opcentenheffing op de personeele belasting is door den Wethouder bestreden opgrond van het feit, dat de geheele samenstelling van Leiden zoo'n progressie niet toelaat. Spreker zal niet beweren, dat Leiden gerangschikt kan worden onder de gegoede gemeenten, maar bij kan zich ook niet op het standpunt plaatsen, dat het feit, dat Leiden ge rangschikt moet worden onder de minder draagkrachtige gemeenten, voor den Raad een aanleiding moet zijn om geen progressie toe te passen bij de heffing van opcenten op de personeele belasting. Ook al is het juist, dat het inkomen van 94 der ingezetenen minder dan f 5000.per jaar bedraagt, dan nog is bet uit een oogpunt van sociaal ge meentebeleid noodzakelijk in het gemeentelijk belastingstelsel progressie in te voeren, waartoe de nieuwe wet aan de gemeente ook de bevoegdheid geeft. Spreker kan niet aan vaarden, dat dit sociaal verwerpelijk zou zijn, en evenmin kan hij erkennen, dat daardoor op de middenklasse een last zou worden gelegd, die niet te dragen zou zijn. Men dient hierbij niet te vergeten, dat, al moge de druk door de progressie bij de heffing van de personeele belasting voor sommige groepen worden verzwaard, diezelfde groepen door deze nieuwe wet een grootere verlichting krijgen van belastingdruk ten opzichte van de gemeentefondsbelasting dan andere groepen. Spreker blijft dan ook voorstander van de invoering van progressie bij de heffing van opcenten op de personeele belasting. Evenals bij een vorige gelegenheid heeft de Wethouder thans tegen de verhooging van de opcenten op de vermo gensbelasting als argument aangevoerd, dat het kleine beetje kapitaal, dat in deze belasting is aangeslagen, op die manier uit de gemeente gedreven zou worden. Spreker gelooft, dat dit zonder meer is: het ophangen van een schrikbeeld. In eerste instantie heeft spreker er reeds op gewezen, dat de billijke verhooging, die hij heeft voorge steld, slechts 35.000.zou opbrengen. Spreker kan niet aannemen, dat door deze geringe ver hooging der opcenten men de gemeente zal ontvluchten; voor een dergelijk bedrag zal men dat toch niet doen. Dege nen, die in de vermogensbelasting zwaarder getroffen zullen worden, krijgen in een anderen vorm toch ook weer verlich ting van druk; in totaal wordt de druk voor hen toch aan zienlijk minder dan vroeger. Spreker zal zich tegen het voorstel van den heer Romijn niet verzetten, indien dit door meer Raadsleden gesteund wordt, maar voor spreker beteekent het slechts uitstel van executie; de wijze, waarop de straatbelasting is verdedigd, is wel zoo overtuigend geweest voor de voorstanders, dat spreker niet gelooft, dat ernstige menschen daarover over eenige maanden anders zullen oordeelen. Wanneer hiermede evenwel bereikt kan worden, dat men niet behoeft over te gaan tot invoering van deze belasting, dan zal spreker zijn stem aan dit voorstel niet onthouden. Spreker handhaaft echter zijn bezwaren tegen de straatbelasting, die z.i. een verzwaring beteekent van de personeele belasting en verhaald zal worden op de huurders, wien dus een niet onaanzienlijke huurverhooging van 6 te wachten staat. Indien de ge meentekas deze twee ton toch noodig heeft, zal men zich tot andere middelen moeten wenden, waarop spreker vanmiddag reeds gewezen heeft. Spreker zal op de vele nog gemaakte opmerkingen niet verder ingaan, omdat ook bij deze zaak het er om gaat, welk algemeen standpunt men inneemt ten aanzien van de sociale politiek, door de gemeente te volgen. Alleen wil spreker er tegen opkomen, dat iemand, die zich hier wil vestigen, uit sluitend zou kijken naar het aantal opcenten op de vermo gens- en de gemeentefondsbelasting, maar min of meer onver schillig zou staan tegenover de personeele belasting. De portée

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 13