252
MAANDAG 25 AUGUSTUS 1930.
worden, maar indien de vaste laag niet behoorlijk gelegd is,
komt men met den top niet uit. De straatbelasting moet die
vaste laag helpen vormen, ook al is spreker het met den
heer Romijn eens, dat de gronden, die daarvoor zijn aange
voerd, niet gelukkig zijn gekozen. De Wethouder van Financiën
kan er zonder de opbrengst van deze belasting niet komen
tengevolge van de stijging der uitgaven.
Spreker heeft bij de behandeling van de begrooting gezegd,
dat men geen werken tot een bedrag van 7 millioen moest
voorstellen, indien men wist, dat die werken toch niet in een
jaar konden worden uitgevoerd. Men kan echter niet weg-
redeneeren, dat bij Burgemeester en Wethouders plannen
aanhangig zijn voor urgente werken tot dat bedrag, dat niet
gevoteerd kan worden over 40 jaar, wanneer de tegenwoordige
leeningen zijn afgelost en andere leeningen daarvoor in de
plaats komen, maar binnen afzienbaren tijd moet worden
uitgetrokken (misschien binnen tien of vijftien jaar), zoodat
de gemeente ten allen tijde kan komen te staan voor een
aanzienlijke stijging van de uitgaven.
Men moet hierbij ook niet over het hoofd zien, dat de
laatste twee, drie jaren allerlei kleinere werken (het opknappen
van de singels, het verbeteren van den Stationsweg e. d.)
zijn betaald uit het reservefonds, omdat Burgemeester en
Wethouders het bezwaarlijk vonden den gewonen dienst, en
nog bezwaarlijker vonden den kapitaaldienst er mede te
belasten, maar dat men straks, wanneer het fonds leeg is
en niet aangevuld kan worden, niet zal kunnen zeggen: wij
voeren die werken niet uit.
De verbeteringswerken moeten worden uitgevoerd en daar
door zal de gewone dienst ten slotte zwaarder belast worden.
Kan men nu tot Burgemeester en Wethouders zeggen:
wij onthouden u het geld van een straatbelasting?
Als spreker daartoe eenigszins de mogelijkheid zag, zou hij
net doen en zich scharen bij de tegenstanders van de invoe
ring dezer belasting. Als eerlijk man moet hij echter ver
klaren, dat hij die mogelijkheid niet ziet, en dus mede moet
zorg dragen, dat de zaken gaan, zooals ze behooren te gaan.
De Wethouder zou anders kunnen zeggen: als gij ons het
geld niet geeft, gaan wij naar huis en regelt gij zelf de zaak
maar; ga dan maar zitten in een stad, waar niets gebeurt
en alles versterft en versteent.
Spreker zou ook wel willen gaan in de richting van pro
gressieve opcentenhelfing op verschillende belastingen, maar
kan den heer erwey om de reeds genoemde redenen daarin
toch niet volgen. Spreker acht het echter buitengewoon
inconsequent, dat de heer Verweij genoegen neemt met 60
opcenten uniform op de fondsbelasting, want juist deze belas
ting is het meest van alle op draagkracht gericht, terwijl de
straatbelasting en de personeele belasting aanvullend werken
en dus een secundaire plaats innemen. Laat men de fondsbe
lasting, zooals zij is, dan is men ook uitgepraat met de
progressieve opcenten op de personeele en een progressief
tarief van straatbelasting.
Spreker is het eens met den Wethouder, dat op het
oogenblik de toestand voor Leiden zorgelijk is en spreker zou
dit nog volmondiger willen toegeven, wanneer hij niet bang
was, dat daarvan het gevolg was, dat de voorzichtigheid een
beetje al te ver werd doorgedreven. Spreker zou liever zeg
gen: de toestand is zoo, dat men met voorzichtigheid kan
doorwerken en dat de kans bestaat, dat men de zaak gaande
kan houden, niet wanneer men uitstelt en op zien komen
speelt, maar als men terstond de maatregelen treft, die noodig
zijn om de gemeentelijke machine behoorlijk te laten loopen.
Hoezeer het spreker ook spijt, zal bij dus voor de straatbe
lasting stemmen, want het is de eenige weg om de zaken
loopende te houden.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Romijn, luidende:
»De Raad besluit de beslissing over de invoering eener straat
belasting aan te houden tot de behandeling der begrooting 1931."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en kan derhalve
een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen twee voor
stellen van den heer Verweij, luidende:
jiOndergeteekende stelt voor de opcenten op de personeele
belasting progressief te heffen"
en
»De Raad besluit het aantal opcenten op de vermogens
belasting te bepalen op 50 (vijftig)."
Deze voorstellen worden voldoende ondersteund en kunnen
derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer van der Reijden is, hoewel tegenstander van de
voorgestelde straatbelasting, half overtuigd door den heer
de Reede en geheel door den Wethouder en zal zijn stem
aan dit voorstel geven, hoezeer hij die belasting ook een
noodzakelijk kwaad acht.
De heer Donders zegt, dat de meening van den Wethouder,
dat bij numeriek hoogere classificatie der gemeente met
betrekking tot de personeele belasting de meerdere opbrengst
ad ƒ55.000.of ƒ60.000.moet opgebracht worden door
degenen, die huizen bewonen beneden ƒ400.gedeeltelijk
juist is. Spreker wist dat, maar vindt dat niet zoo erg, omdat,
als men het bedrag becijfert, dat iedere belastingplichtige per
soonlijk meer zal moeten betalen, dit bedrag hard blijkt mee
te vallei
Spreker heeft de zaak nog eens overwogen en de wet op
de personeele belasting er nog eens op nageslagen, waarbij
hem is gebleken, dat hij geen rekening heeft gehouden met
een voor hem belangrijken factor, n.l. dat het gevolg van de
plaatsing in een numeriek hoogere klasse, volgens artikel 7
van die wet, zal zijn een minder gunstige regeling van den
kinderaftrek.
Spreker acht zich niet verantwoord een voorstel te doen,
dat tot zulk een gevolg zou leiden.
De heer Zitman zegt, dat hij bij de behandeling van de
begrooting als jong raadslid heeft gemeend zich te kunnen
vereenigen met het voorstel van den heer de Reede om den
belastingfactor terug te brengen tot 0.7, in plaats van over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
tot 0.8, maar nu niet kan begrijpen, boe het mogelijk is, dat
dezelfde heer de Reede, die toen den toestand van de gemeente-
financiën zoo gunstig vond, nu de meening is toegedaan, dat
de gemeente in zoo'n nood verkeert, dat zij door middel van
de straatbelasting ƒ200.000.moet halen uit de zakken
van de burgers, die huisjes bezitten.
De heer Manders zegt, dat in het Ingekomen Stuk eenige
onjuistheden zijn vermeld en scheeve voorstellingen zijn
gegeven.
De Voorzitter: »Scheeve voorstellingen" plegen wij niet
te geven. Dat is niet vriendelijk.
De heer Manders zegt, dat Burgemeester en Wethouders
ze ook te goeder trouw kunnen gegeven hebben.
De Voorzitter: Een andere uitdrukking ware in dit geval
beter geweest.
De heer Manders zegt den Voorzitter nietgoed te begrijpen,
maar zal zijn bewering met enkele voorbeelden toelichten.
In het Ingekomen Stuk is sprake van een jaarlijksch accres
der uitgaven van ƒ100.000.terwijl het geheele begroote
bedrag is 2.146.000,dat uit andere middelen gevonden
zou moeten worden. Indien het juist was, zou men over 20
jaar een bedrag van 4 millioen moeten vinden.
Men komt dan ook nooit tot een einde en zou in het
verleden een tijdstip moeten kunnen aanwijzen, waarop men
niets behoefde te betalen.
Burgemeester en Wethouders zeggen ook bezwaar te hebben
tegen de plaatsing in een lagere klasse der gemeentef'ondsbe-
lasting en der personeele belasting, omdat in dat geval de
kleinere inkomens zwaarder getroffen zouden worden. Zij
willen wel overgaan tot de invoering van een straatbelasting,
waardoor zij die inkomens nog meer treffen. Het aangevoerde
motief kan dus niet juist zijn.
De verplaatsing naar een lagere klasse van de personeele
belasting beteekent voor de kleinere inkomens een verzwaring
van 2.50 en naar een lagere klasse der gemeentefondsbe
lasting een verzwaring van 2.in totaal dus 4.50. Bij
een kadastrale huurwaarde van 100.betaald men reeds
6.belasting, bij 200.— 12.Nu komt een kadastrale
huurwaarde van 100.overeen met een werkelijke huur
waarde van ongeveer 120.en een kadastrale huurwaarde
van 200.met een werkelijke van ongeveer 240..Indien
dus de straatbelasting op de huurders verhaald wordt, zooals
de Wethouder opmerkt, worden de kleine inkomens het meeste
getroffen, meer dan bij een teruggaan in de personeele en in
de gemeentefondsbelasting naar lagere klassen.
De heer Goslinga zegt, dat dat niet kan, omdat de opbrengst
dan niet genoeg is.
De heer Manders zegt, dat classificatie voor de personeele
belasting in de vierde klasse 50.000.a 60.000.meer
zal opbrengen en dat classificatie voor de gemeentefondsbe
lasting in de tweede klasse, zooals Burgemeester en Wethou
ders zelf voorrekenen, 45.000.meer zal opbrengen en
classificatie in de derde klasse ƒ90,000.meer. Burgemeester
en Wethouders achten verder beffing van 50 opcenten op de
vermogensbelasting niet raadzaam, maar spreker is het met