92 de aangeslagene in staat van faillissement is verklaard of op zijne roerende of onroerende goederen executoriaal beslag is gelegd of wanneer hij zijne rechten op het perceel, waar voor hij is aangeslagen, verloren heeft of verliest. Art. 3. Aanslagen of gedeelten van aanslagen, waarvan de in vordering ondanks een behoorlijke vervolging niet kan ge schieden, kunnen door Burgemeester en Wethouders on- invorderbaar verklaard worden. Art. 4. De invordering van deze belasting geschiedt overigens overeenkomstig de bepalingen der Gemeentewet. Art. 5. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1931. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Toelichting op het voorstel tot wijziging van het gemeen telijk belastingstelsel. I. PERSONEELE BELASTING. Bij art. 30 van de Einancieele Verhoudingswet is de Wet op de Personeele Belasting 1896 ingaande 1 Januari 1931 belangrijk gewijzigd. De belangrijkste wijziging is wel, dat de belasting van Rijkswege zal worden geheven ten behoeve van de gemeenten van aanslag. De verdere wijzigingen zijn echter evenzeer van veel belang en betreffen het volgende: 1°. Ingevolge het bepaalde bij art. 5 1 worden voor de heffing der belasting naar de grondslagen huurwaarde en mobilair de gemeenten van het Rijk verdeeld in negen klassen; volgens 2 kan voortaan bij gemeenteverordening worden bepaald, in welke van de klassen de gemeente wordt ingedeeld. 2°. Bij gemeenteverordening kan worden bepaald, dat van hen, die belastingplichtig zijn naar één of meer van de grondslagen mobilair, dienstboden, paarden, pleiziervaartuigen en biljarten, geen belasting onderscheidenlijk naar die grond slagen zal worden geheven. 3°. Ingevolge art. 13, 2, bedraagt de belasting naar den grondslag huurwaarde jaarlijks 10 ten honderd van de be lastbare huurwaarde. Bij gemeenteverordening kan worden bepaald, dat in de plaats van dit percentage een ander percentage treedt of andere percentages treden. 4°. Eveneens kan bij gemeenteverordening worden bepaald, dat de belastingbedragen, voorkomende in één of meer der artt. 19, 23, 24, 29, 30, 31 bis (voor zooveel betreft 4 en 5, letter c), 31 sexies en 31 undecies, door andere worden vervangen. De gemeenten kunnen alzoo andere tarieven vaststellen voor de grondslagen mobilair, dienstboden, paarden, motorrijtuigen, pleiziervaartuigen en biljarten. Voor zoover de gemeente van de gegeven bevoegdheden gebruik wil maken, moeten de betreffende verordeningen vóór 1 September a. s. zijn vastgesteld. De opbrengst der Personeele belasting bedroeg in hoofdsom over de dienstjaren 1927, 1928 en 1929 (behoudens eenige vermindering wegens aanslagen naar tijdsgelang): De vermindering van de opbrengst in 1928 is een gevolg van de wijzigiug der Wet op de Personeele Belasting 1896, ingaande 1 Januari 1928. Op de hoofdsom werden over 1929 de volgende opcenten geheven Rijksopcenten voor alle grond slagen Idem 4e en 5e grondslag Provinciale opeenten Totaal Gem. opcenten Samen 0 10 of 20 80 20 100 25.516.04 7.859.92 45.466.89 78.842.85 227.334.37 306.177.22 Op 1 Januari 1931 vervallen de Rijks- en Provinciale opcenten (totaal ƒ78.842.85), hetgeen voor perceelen met een huurwaarde van niet meer dan 400.een vermindering van belasting beteekent van ruim 9 voor perceelen met een huurwaarde van 401.— tot en met 800.van ruim 13 en voor de overige pereelen van ruim 16%. Voor de grond slagen paarden en motorrijtuigen bedraagt de vermindering nog belangrijk meer, n.l. 37f Classificatie. Naar den grondslag huurwaarde is over 1929 de belasting volgens de tot en met 16 December 1929 vastgestelde kohieren geheven wegens 10608 perceelen. Over 1927 werd de belasting geheven wegens 14371 per ceelen en over 1928 wegens 10035. Over 1928 moest de opbrengst der opcenten dus reeds van een belangrijk lager aantal ingezetenen worden ver kregen 30 minder) dan over 1927. Bij verhooging van de 3e naar de 2e klasse zouvooitaan de belasting naar de huurwaarde niet meer kunnen worden ge heven wegens 2835 perceelen met een huurwaarde van ƒ201. t/m 225.hetgeen dus wederom een vermindering van het aantal in de belasting te betrekken perceelen met ruim 26 zou beteekenen. In vergelijking met 1927 zou de ver mindering in totaal ruim 45 zijn (waarbij dan nog niet eens rekening is gehouden met aanbouw van nieuwe perceelen). Plaatsing in de eerste klasse zou buiten de belasting doen vallen 5027 perceelen met een huurwaarde van 201. t/m 250alzoo een vermindering met ruim 47 (in vergelijking met 1927 ruim 61 Behalve op vrijstelling voor den grondslag huurwaarde heeft verlaging van klasse ook invloed op het bedrag van de huurwaarde, waarvan de belasting niet wordt geheven, den grondslag mobilair en den kinderaftrek. Verlaging van de 3e klasse naar de 2e klasse doet de opbrengst in hoofdsom dalen met 30.000.(ruim 13 en bij plaatsing der gemeente in de le klasse vermindert de opbrengst in hoofdsom met 50.000.(bijna 22 Grondslagen. De Personeele belasting is een verteringsbelasting naar draag kracht, welke wordt bepaald naar verschillende den uiter- lijken staat betreffende grondslagen. Om de draagkracht van de ingezetenen zoo goed mogelijk te kunnen vaststellen, is het dus gewenscht dat de belasting wordt geheven naar zooveel mogelijk grondslagen, welke een aanwijzing kunnen geven van de draagkracht. Van dit principe uitgaande, zou het dus wenschelijk zijn, dat aan de reeds bestaande grondslagen nieuwe konden worden toegevoegd, hetgeen de wet intusschen niet toelaat. Tenzij bijzondere redenen aanwezig zijn, moeten echter de bestaande grond slagen, welke alle passen in het stelsel van deze verterings belasting, blijven gehandhaafd en dit te meer, daar de Per soneele belasting een veel grootere plaats in het gemeentelijk belastingstelsel zal moeten innemen dan onder de huidige wetgeving. II. STRAATBELASTING. In de Gemeentewet worden de zakelijke belastingen op den voorgrond geplaatst Dit was reeds onder de thans nog geldende bepalingen het geval, doch ingaande 1 Januari 1931 is aan deze heffingen een nog belangrijker plaats in het gemeentelijk belastingstelsel toegedacht. Een van de begin selen der wet op de financiëele verhouding is n.l., dat meer dan tot dusver de vaste outillage der gemeenten als bron van eigen inkomsten wordt vooropgesteld en dat de opcenten op de Gemeentefondsbelasting niet dan in geval van nood zaak tot hun uiterste grens worden opgevoerd. Wanneer men zich niet aan een bepaalde gemeentegebonden acht, kan men, indien de gemeente een groot deel van zijn inkomsten uit belastingen naar het inkomen verkrijgt, zich GRONDSLAGEN OPBRENGST IN HOOFDSOM 1927 1928 1929 Huurwaarde Mobilair Totaal Kinderaftrek Blijft Dienstboden Paarden Motorrijtuigen Pleiziervaartuigen Biljarten 223.362.30 64.156.50 f 176.705.30 64.084.50 175.693.20 62.059.50 287.518 80 32.517.12 240.789.80 28.310.36 237.752.70 29.059.36 255.001.68 7.364.— 192.— 11.740.54 1.284.09 2.525.— 212.479.44 7.918.— 183.37 13.110.36 1.440.36 2.765.— 208.693.34 6.720.— 189.— 10.554.11 1.237.96 2 465.— 278 107.31 237.896.53 229.859.41 OMSCHRIJVING AANTAL OPBRENGST

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 4