91 B. VERORDENING, regelende de classificatie der gemeente Leiden voor de heffing der personeels belasting naar de eerste twee grondslagen. Artikel 1. De gemeente wordt voor de heffing der personeele be lasting naar de eerste twee grondslagen ingedeeld in de derde klasse. Art. 2. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1931. C. VERORDENING op de heffing van eene belasting onder den naam van Siraatbelasting te Leiden. Artikel 1. Ten behoeve van de gemeente Leiden wordt onder den naam van Straatbelasting eene belasting geheven wegens gebouwde eigendommen, die zelve of welker daarbij behoorende erven aan openbare land- of waterwegen in de gemeente belenden of in de onmiddellijke nabijheid daarvan gelegen zijn. Art. 2. Het belastingjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. Art. 3. Belastingplichtig zijn zij, die krachtens recht van bezit of eenig ander zakelijk recht op 1 Januari van het belasting jaar het genot hebben van gebouwde eigendommen, bedoeld in artikel 1. Als genothebbende worden aangemerkt zij, die op 1 Januari van het belastingjaar in de kadastrale leggers zijn aange wezen, tenzij kan worden aangetoond, dat eene misstelling in die leggers heeft plaats gehad of dat de vóór 1 Januari plaats gehad hebbende veranderingen daarin nog niet waren opgenomen, in welke gevallen met den gewijzigden toestand rekening wordt gehouden. Art. 4. Wegens nieuw gebouwde en herbouwde eigendommen is de belasting eerst verschuldigd met ingang van 1 Januari van het jaar volgende op dat, waarin die eigendommen, met inachtneming van het daaromtrent in de verordening op het Bouwen en Sloopen bepaalde tot gebruik of bewoning geschikt zijn. Art. 5. De belasting wordt berekend naar de belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen met hunne gebouwde aan- hoorigheden, aangewezen in de kadastrale leggers. Indien de vorenbedoelde belastbare opbrengst niet in de kadastrale leggers is aangewezen, wordt zij vanwege en op kosten van de gemeente geschat in verhouding tot de belast bare opbrengst van perceelen van dezelfde of de meest nabijkomende soort. Art. 6. De belasting bedraagt jaarlijks wegens perceelen, die zelve of welker daarbij behoorende erven geheel of ten deele belenden aan een als in artikel 1 bedoelden openbaren weg: a. 6%, indien de Gemeente zorg draagt voor: 1. het onderhoud van den weg; 2. de verlichting van den weg; 3. den afvoer van water en vuil van den weg; b. 4%, indien de Gemeente slechts twee van de drie sub a bedoelde voorzieningen voor hare rekening heeft genomen; c. 2%, indien de Gemeente geen of slechts één van de drie sub a bedoelde voorzieningen voor hare rekening heeft genomen. Gebouwen, die zelve of welker daarbij behoorende erven belenden aan twee of meer openbare wegen, worden, voor de toepassing van dit artikel, geacht te belenden aan dien weg, ten aanzien waarvan de hoogste belasting verschul digd is. Wegens de gebouwen, die zelve of welker daarbij behoorende erven zijn gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de in artikel 1 bedoelde openbare wegen, bedraagt de belasting van de belasting, welke verschuldigd zou zijn, indien de ge bouwen of daarbij behoorende erven aan die wegen belendden. Bij de berekening van de einduitkomst der verschuldigde belasting worden gedeelten van een cent verwaarloosd. Art. 7. Voor de toepassing van artikel 6 is de toestand bij den aanvang van het belastingjaar beslissend. Art. 8. Geen belasting is verschuldigd wegens gebouwde eigen dommen a. waarvan de Gemeente of hare instellingen de genot hebbenden zijn, met uitzondering van die, waarin de gemeentebedrijven worden uitgeoefend en van die, welke aan derden zijn verhuurd; b. uitsluitend bestemd voor den openbaren eeredienst; c. welke aanhoorigheden zijn van begraafplaatsen; d. uitsluitend dienende als inrichting van weldadigheid of tot genezing of verpleging van zieken of gebrekkigen, mits geen winst wordt beoogd of gemaakt anders dan ten bate van de inrichting; e. uitsluitend dienende als inrichting van onderwijs of als bewaar- of gymnastiekschool uitsluitend dienende als inrichting tot algemeen nut en kosteloos voor het publiek toegankelijk. De in dit artikel bedoelde vrijstellingen gaan niet verloren door het feit dat aan beheerders, onderwijzers, opzichters, concierges of daarmede gelijk te stellen personen inwoning wordt verleend. Art. 9. Zij, die krachtens artikel 3 belastingplichtig zijn, zijn de belasting verschuldigd over het geheele belastingjaar, onge acht verlies of overgang van rechten op de gebouwde eigen dommen in den loop van het belastingjaar. Bij overgang van rechten op gebouwde eigendommen zijn de nieuwe verkrijgers voor de over het loopende belasting jaar wegens die gebouwde eigendommen verschuldigde be lasting mede aansprakelijk en bij de invordering van de belasting kunnen zij uit dien hoofde als belastingschuldig in den zin van deze verordening worden aangemerkt. Art. 10. Bijaldien eenig feit grond oplevert voor het vermoeden, dat een aanslag ten onrechte is achterwege gebleven of vernietigd of dat een te lage aanslag is opgelegd, kan de te weinig geheven belasting van den belastingplichtige of zijne erfgenamen worden nagevorderd, zoolang niet sedert den aanvang van het belastingjaar drie jaren zijn verstreken. Art. 11. Onjuist gebleken aanslagen kunnen door Burgemeester en Wethouders ambtshalve worden vernietigd of verminderd. Art. 12. Voor de toepassing van de artikelen 264 en 265ft der Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeente-belastingen in de plaats van den Raad, van Burgemeester en Wet houders of van den Burgemeester. Art. 13. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1931. D. VERORDENING, regelende de invordering van de Straatbelasting te Leiden. Artikel 1. De invordering van deze belasting geschiedt door den Gemeente-Ontvanger, krachtens de aan hem ter invordering toegezonden kohieren. Art. 2. De Gemeente-Ontvanger zendt binnen een maand na de ontvangst van een kohier aan ieder aangeslagene een aan slagbiljet, waarvan het model door Burgemeester en Wet houders wordt vastgesteld. De aanslagen zijn invorderbaar in zooveel gelijke termijnen als er na de maand, die in de dagteekening van het aan slagbiljet is vermeld, nog maanden van het belastingjaar overblijven. Op den laatsten dag van elke dier maanden vervalt een termijn. Vermeldt de dagteekening van het aanslagbiljet eene latere maand dan de zevende van het belastingjaar, dan is de aanslag invorderbaar in vijf gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op den laatsten dag der maand volgende op die, welke in de dagteekening van het aanslagbiljet is vermeld, de tweede eene maand later, en zoo vervolgens. De belasting is dadelijk en ineens verschuldigd, zoodra

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 3