90
reeds zeer gunstige wijzigingen in de wet zijn aangebracht,
n.l. betreffende den aanvang van den belastingplicht naar
de grondslagen huurwaarde en mobilair, het belastingvrije
bedrag voor den eersten grondslag en den kinderaftrek, is
het niet raadzaam de gemeente thans in een lagere klasse
te rangschikken.
In verband met het bovenstaande stellen wij voor bij
verordening te bepalen dat Leiden voor de heffing van de
Personeele belasting naar de grondslagen huurwaarde en
mobilair evenals tot dusverre zal worden geplaatst in de
3e klasse.
Hoewel de gemeente bevoegd is wegens huurwaarde een
ander percentage en voor de verdere grondslagen andere
bedragen te heffen, dan de in de wet genoemde en de ge
meente door verhooging van de tarieven zonder heffing van
opcenten zich een zelfde opbrengst zou kunnen verzekeren
als op de door ons voorgestelde wijze, is het aan te bevelen
het in de wet opgenomen percentage voor den eersten
grondslag en de tarieven voor de verdere grondslagen althans
gedurende een overgangstijdperk ongewijzigd te handhaven
en daarop de noodige opcenten te heffen, daar dit de heffing
meer beweeglijk maakt.
Met ingang van 1 Januari 1931 vervallen de Rijks- en
Provinciale opcenten op de Personeele belasting. Daardoor
wordt een niet onaanzienlijke verlichting in den druk van
deze heffing gebracht.
Het verwerken van de door het Rijk geheven opcenten
ten behoeve van het Leeningsfonds 1914 in het te heffen
percentage voor den grondslag huurwaarde en in de verdere
tarieven meenen wij niet te moeten voorstellen, omdat er
uitzicht op bestond, dat zij ingaande 1 Januari 1934 zouden
komen te vervallen. Ook de provinciale opcenten meenen
wij, althans voorloopig, niet in de gemeentelijke opcenten-
regeling te moeten opnemen. De Provincie zal haar te derven
inkomsten op andere wijze moeten vinden en zal dit wellicht
doen door verhooging van het aantal opcenten op de Rijks
inkomstenbelasting en de Vermogensbelasting.
Binnenkort kunnen wijzigingen van de belasting op de
honden en de belasting op tooueelvertooningen en andere
vermakelijkheden in behandeling komen. Verder is een
wijziging van de verordening op de heffing van belasting
voor het gebruik van openbare gemeentewerken en -bezit
tingen en voor diensten door de gemeente bewezen (Gemeente
blad No. 5 van 1928) in een vergevorderd stadium van
voorbereiding. Op een meerdere opbrengst, tengevolge van
die wijzigingen, tot een bedrag van 10.000.zal wel
kunnen worden gerekend.
Door heffing van 100 opcenten op de hoofdsom van de
Personeele belasting en de hierboven bedoelde wijzigingen
van bestaande heffingsverordeningen wordt alzoo voorzien
in een bedrag van 217.658.-j- 10.000.227.658.
Te dekken blijft dan nog een bedrag van ƒ914.464.
227.658— 686.806.—.
De zuivere opbrengst in hoofdsom van de Gemeentefonds
belasting is voor Leiden te stellen op ƒ652.000.Zelfs bij
heffing van het maximum-getal opcenten (80; slechts in zeer
bijzondere gevallen mogen 100 opcenten worden geheven)
zou het benoodigde bedrag'van ƒ686.806.nog niet kunnen
worden verkregen. Bovendien moet het hoogst ongewenscht
worden geacht de opcenten op de Gemeentefondsbelasting
anders dan in geval van noodzaak tot het maximum op te
voeren. Het is dus noodzakelijk uit te zien naar andere
bronnen van inkomsten.
Zooals wij reeds hebben opgemerkt, brengt de aard en
het karakter van het toekomstig gemeentelijk belasting
gebied mee, dat de benoodigde inkomsten in de eerste
plaats worden gevonden uit zakelijke en verteringsbelas
tingen. Bij heffing van 100 opcenten op de Personeele be
lasting is de druk van die verteringsbelasting reeds hoog
opgevoerdverhooging van het aantal opcenten zouden
wij daarom, zoo mogelijk, willen voorkomen en zou ook
niet in voldoende mate de totale belastingopbrengst kun
nen beïnvloeden.
Er rest dus nog slechts de mogelijkheid inkomsten te
verkrijgen uit zakelijke belastingen, waarvan in de eerste
plaats een straatbelasting op gebouwde eigendommen in
aanmerking komt.
Bij een matige heffiog, zooals in het hierna volgende
voorstel C is uitgewerkt, waarbij als grondslag is genomen
de belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen,
aangewezen in de kadastrale leggers, wordt eene opbrengst
van rond 200.000.geraamd.
bijgeschreven. Wij hebben het voornemen die rentebijschrij
ving te beëindigen, waardoor een bedrag van ƒ70.000.
in den vorm van meer winst vrijkomt.
Vermits de nieuwe woonforensenbelasting voor Leiden
van geen beteekenis kan zijn, blijft ten slotte nog door
opcenten op de hoofdsom van do Vermogensbelasting en
op de hoofdsom van de Gemeentefondsbelasting te dekken
een bedrag van 686.806.200.000.f 70 000.
416 806.—.
Het aantal opcenten op de Vermogensbelasting bedraagt
thans 15, met een geraamde opbrengst van 15.000.De
Gemeentewet laat heffing tot een maximum van 50 op
centen toe. Waar evenwel ten behoeve van het gemeente
fonds reeds 50 opcenten zullen worden geheven en zooals
boven is opgemerkt, ook de Provincie wel tot verhooging
van het thans geheven getal zal overgaan, zoodat de inkom
sten uit vermogen deswegen reeds veel zwaarder worden
getroffen dan tot dusver, wordt verhooging van het getal
opcenten op deze belasting niet raadzaam geacht.
Door opcenten op de Gemeentefondsbelasting moet alzoo
gedekt worden ƒ416.806.ƒ15.000.— ƒ401.806.
Eene heffing van ruim 60 opcenten zou hierin kunnen voor
zien. Het ligt evenwel niet in ons voornemen U reeds thans
een betreffend voorstel aan te bieden, omdat het bedrag,
dat uit de opcenten over het belastingjaar 1931/1932 zal
moeten worden verkregen, afhangt van de begrootingspositie
voor 1931. Heffing van een hooger getal opcenten dan 60
achten wij ongewenscht en dient zoo mogelijk te worden
voorkomen, zulks mede in verband met den druk van de
gemeentelijke inkomstenbelasting over het belastingjaar
1930/1931, dus bij een vermenigvuldigingscijfer van 0.7. Bij
heffing van 60 opcenten worden sommige categorieën van
ingezetenen reeds een weinig zwaarder belast dan over het
thans loopende belastingjaar; de speling tusschen het aantal
te heffen opcenten en het bij de wet toegestane maximum
aantal is dan trouwens nog niet groot.
Wij zullen dan ook het te heffen getal opcenten, dat bij
de vaststelling van de begrooting voor 1931 kan worden
bepaald, zoo mogelijk beperken tot 60, bij eene indeeling
van de gemeente in de le klasse.
Wij merken thans reeds op, dat bij alle voorafgaande be
rekeningen geen rekening is gehouden met de omstandigheid,
dat de wet op de Pinanciëele Verhouding op verschillende
tijdstippen in werking treedt. Ingaande 1 Januari 1931 ver
vallen de tegenwoordige Rijksuitkeeringen, terwijl eerst in
gaande 1 Mei 1931 de bepalingen betreffende de uitkeeringen
uit het gemeentefonds van toepassing zijn. De hoofdsom
van de Personeele belasting en 75 °/0 van de hoofdsom der
Grondbelasting worden evenwel reeds van 1 Januari 1931
af uitgekeerd; voorts komt aan 1931 nog een belangrijk
gedeelte van de gemeentelijke inkomstenbelasting over het
belastingjaar 1930/1931 ten goede. Door een en ander wordt
de begrooting voor 1931 in gunstigen zin beïnvloed, echter
niet in die mate, dat daardoor de heffingen voor 1931 lager
gesteld zouden kunnen worden dan voor de volgende jaren.
Over 1931 moeten n.l. nog belangrijke bedragen worden be
taald aan kwade posten, die in de toekomst komen te ver
vallen. Bovendien zal de stijging der uitgaven voor 1931
belangrijk hooger zijn dan het door ons aangenomen accres
van ƒ100.000.— voor een normaal jaar. Versterking der
middelen is daarom reeds voor 1931 dringend noodig.
In overeenstemming met het hierachter afgedrukt advies
van de Commissie van Financiën geven wij U mitsdien,
onder verwijzing naar de mede hierachter afgedrukte toe
lichting en naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken,
in overweging tot vaststelling van de navolgende verorde
ningen over te gaan:
A. VERORDENING,
regelende de classificatie der gemeente Leiden voor de heffing
der gemeentefondsbelasting.
Artikel 1.
De gemeente wordt voor de heffing der gemeentefonds
belasting, zooals deze geregeld is in de wet van 15 Juli 1929,
S. 388, gerangschikt in de eerste klasse.
Art. 2.
Deze verordening treedt in werkiDg op 1 Mei 1931.
Zooals U bekend is, wordt over de in het vernieuwings
fonds voor de Lichtfabrieken gestorte bedragen de rente