GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
81
IKCtBKOHEK STUKKEN.
N°. 129. Leiden, 24 Juli 1930.
Ons College heeft onderhandelingen gevoerd met aandeel
houders van de Leidsche Duinwater-Maatschappijdie
hebben geleid tot een aanbod van 418 van de 450 uitge
geven aandeelen dier Naamlooze Vennootschap tegen een
prijs van ƒ3000.per aandeel, benevens een bedrag van
ƒ175.000.voor de z.g.n. concessionarisrechten (zie art. 10
der statuten der Leidsche Duinwater-Maatschappij) onder
eenige voorwaarden, die vervat zijn in een concept-contract
met Jhr. J. A. van Kretschmar van Veen te Hilversum,
die in deze voor de houders van bovengenoemde 418 aan
deelen optreedt en waarvan een exemplaar te Uwer kennis
neming in de Leeskamer ter inzage is gelegd.
Ten einde U in staat te stellen de wenschelijkheid van
dezen aankoop [te beoordeelen, geven wij hieronder de noodige
inlichtingen van feitelijken aard, alsmede de overwegingen,
die er ons College toe deden besluiten, Uwen Eaad aanvaar
ding van dit aanbod aan te bevelen.
Aan de Leidsche Duinwater-Maatschappij is concessie ver
leend op 23 December 1876 voor een termijn van 50 jaar.
Deze werd bij raadsbesluit van 27 April 1925 (Ingekomen
Stukken Ko. 94) verlengd met 10 jaren. De concessie loopt
dus ten einde 1 Januari 1937. Worden de waterleiding en
daarbij behoorende werken dan niet door de gemeente over
genomen, waartoe art. 22 van de concessie het recht geeft,
dan wordt deze automatisch verlengd voor 25 jaar, dus
tot 1 Januari 1962 en kunnen in de voorwaarden daarvan
in die periode geen veranderingen worden aangebracht dan
met wederzijdsch goedvinden.
Geplaatst voor de vraag of de gemeente per 1 Januari
1927 de Leidsche Duinwater-Maatschappij zou overnemen,
heeft de toenmalige Eaad met overgroote meerderheid daar
van afgezien op grond van de al te bezwarende voorwaarden
waarop dit krachtens de concessie toen mogelijk zou zijn
geweest en heeft men er in berust de beslissing dienaan
gaande 10 jaren te verschuiven.
De gunstige bedrijfsresultaten van de sedert dien ver-
loopen jaren wettigen het vermoeden, dat tegen het oogen-
blik, waarop de naasting nu weer mogelijk zou zijn, d. i.
1 Januari 1937 en de prijs daarvan bepaald zou moeten
worden, deze nog aanzienlijk hooger zou uitvallen en het
vermoeden is dus ook gerechtvaardigd, dat de gemeente
ook dan van haar recht geen gebruik zal maken op grond
van financiëele overwegingen, terwijl anderzijds de aandeel
houders dan met de meer tastbare buitengewone voordeelen
voor hen aan een naasting verbonden voor oogen, zeker
minder geneigd zullen zijn met een redelijken prijs voor
hunne aandeelen genoegen te nemen.
Ons College acht het oogenblik, om deze transactie aan
te gaan, dus zoo gunstig mogelijk en koestert de vrees, dat
de thans geboden gelegenheid zich niet zal herhalen, doch
dat men in 1937 uitsluitend te overwegen krijgt naasting
van het geheele bedrijf tegen een prijs, bepaald overeen
komstig de voorwaarden vervat in artikel 22 der concessie,
of wel automatische verlenging der concessie met 25 jaren.
Waar de bedrijfsresultaten der laatste jaren deze vrees
volkomen rechtvaardigen, meent ons College, dat de gelegen
heid, om zich langs den nu voorgeslagen weg nagenoeg
volledig zeggenschap in de leiding der onderneming te ver
zekeren, moet worden aangegrepen. Door aankoop toch van
ruim 90% van de aandeelen, die niet zullen worden over
gedragen alvorens de statuten zoodanig gewijzigd zijn, dat
ieder aandeel recht geeft op één stem, verkrijgt de gemeente
inderdaad alle macht in het beheer der vennootschap en
zal het gemeentebelang in alle zaken den doorslag geven.
Dat het verwerven van deze zeggenschap van groot en
overwegend belang voor de gemeente Leiden is, vloeit voort
eenerzijds uit overweging van wijs gemeentebeleid en is
anderzijds ook gewenscht voor Leiden omredenen,ontleend
aan de gebreken, die de verleende concessie aankleven.
Het komt ons toch voor, dat de voorziening der gemeente
met goed drinkwater meer nog dan die met gas en elec-
triciteit, is een zaak van gemeentelijke zorg. Daarvoor een
concessie te verleenen aan een particulieren ondernemer
was een 50 a 60 jaren geleden begrijpelijk, maar zou thans
zeer waarschijnlijk geen enkelen voorstander meer vinden.
Drinkwater is een absolute levensbehoefte en het is voor
de ingezetenen niet mogelijk dit anders te verkrijgen dan
door een daartoe speciaal in het leven geroepen bedrijf.
De voorziening van de gemeente met het alleen uit de
duinen te winnen zuiver voortreffelijke water is een mono
polie, dat in de handen der gemeenschap behoort te be
rusten. Het winningsgebied bevindt zich in de duinen te
Katwijk; een gedeelte is door het Eijk in erfpacht aan
onze gemeente gegeven, die het op haar beurt aai) de Leidsche
Duinwatermaatschappij ter exploitatie heeft overgegeven en
een ander deel behoort aan de genoemde Naamlooze Ven
nootschap in eigendom, doch beide zijn gelegen in een
andere gemeente.
De aanvoerleidingen doorkruisen meerdere andere ge
meenten, of aan Eijk of provincie toebehoorende kanalen,
vaarten en wegen.
Het is naar ons gevoelen voor geen tegenspraak vatbaar
dat op den duur de overheid die geen ander belang te ver
zorgen heeft dan het algemeen belang, beter dan een parti
culiere ondernemer bij wie het maken van winst toch steeds
een voorname rol speelt in staat is op de meest doel
treffende wijze voor de bescherming en instandhouding of
uitbreiding van het winningsgebied en de aanvoerleidingen
te zorgen.
De vaststelling van de tarieven en van de voorwaarden,
waarop water geleverd wordt, geschiedt thans door de Maat
schappij, zij het dan ook na goedkeuring door Burgemeester
en Wethouders. Veranderingen daarin kunnen niet tegen
den wil der Maatschappij worden gebracht.
Op de door de Leidsche Duinwater-Maatschappij gevolgde
politiek ten aanzien van de verzekering van voldoend water
kan de gemeente geen invloed uitoefenen en een grondig
onderzoek van geo-hydrologischen aard, dat aan die politiek
ten grondslag moet liggen, is door de Maatschappij nooit
ingesteld noch kan zij daartoe gedwongen worden.
De zeer noodige nauwkeurige contröle op de instand
houding van de werken en buizennetten, de waarborgen
van een goed technisch beheer bij voorkeur boven een poli
tiek op het behalen van hooge dividenden gericht, zijn eerder
verzekerd, wanneer de gemeente volle zeggenschap heeft,
dan wanneer zij slechts toezicht op het beheer der directie
kan uitoefenen.
Wanneer de directie eens mocht geraken in niet bekwame
handen, is het voor de gemeente niet mogelijk tijdig in te
grijpen en eerst wanneer grove verwaarloozing geleid heeft
tot een stopzetting van de levering van water, kan de ge
meente zich in het beheer stellen van het bedrijf.
Over verscheidene bezwaren van minder ingrijpenden
aard, die het gemeentebestuur in de praktijk heeft ervaren,
willen wij hier niet in bijzonderheden uitweiden.
Het gemeentebestuur van 1876 heeft voorzoover dat
toen mogelijk was zich een aanzienlijke mate van zeggen
schap weten voor te behouden en de concessie zooals
die later nog gewijzigd is biedt tal van waarborgen,
als goedkeuring door Eaad of Burgemeester en Wethouders
van tarieven, balansen, groote werken, leeningen en benoeming
door den Eaad van een Gemeentelijken Commissaris-Voor-
zitter, maar de zeggenschap der gemeente is nog verre van
volledig en zij is voor de uitoefening daarvan afhankelijk
van allerlei niet te voren te verzekeren gelukkige omstandig
heden, w. o. wel de voornaamste is, dat de Gemeenteraad
een goede keus doet voor een Gemeentelijken Commissaris
en dat deze over een zeer scherpen zakenblik en een groote
dosis tact beschikt, om op het beleid van de niet door de
gemeente benoemde directie dagelijks toezicht te oefenen.
Dat de gemeente in den tegenwoordigen Commissaris en in
diens voorganger voortreffelijke adviseurs gevonden heeft is
verheugend, doch dit zou ook wel eens anders kunnen
worden.
Zeker is wel gebleken, dat aan deze betrekking zeer hooge
eischen gesteld moeten worden.
Wij willen niet verzuimen als een andere gelukkige omstan
digheid te vermelden, dat het van de zijde der directie en
den tegenwoordigen gedelegeerden Commissaris Jhr. van
Kretschmar van Veen aan den wil om samen te werken
niet ontbroken heeft, doch wij kunnen niet verhelen, dat in
den loop der jaren dikwijls verschillen zijn ontstaan, die
slechts ten koste van veel moeite, werk, dure adviezen en
langdurige onderhandelingen konden worden opgelost. Ondui
delijke bewoordingen van de concessie gaven en geven tot
verschil van opvatting aanleiding en er zijn verscheidene
punten, waaromtrent overeenstemming met de directie onbe
reikbaar is, punten die van zeer ingrijpend belang zijn.
Ka de bespreking van de bezwaren onder meer die van
sociaal politieken aard, komen wij thans tot de tweede groep
van bezwaren, die de tegenwoordige verhouding tusschen
Maatschappij en gemeente oplevert en die meer van
finantieelen aard zijn.
Het voeren van een economisch juiste bedrijfspolitiek is
voor de Maatschappij niet wel mogelijk. Een toenemende
bloei van de Maatschappij maakt het krachtens het naastings
artikel der concessie in even sterke mate toenemend kost
baar, ja nagenoeg onbetaalbaar, voor de gemeente, volledig
zeggenschap over de voorziening van de stad met drinkwater
te verkrijgen.