MAANDAG 7 JULI 1930.
211
De heer van Eck zegt, dat die plaats vandaag kan aan
gewezen worden, maar ook wel later, als men meent, dat
thans de zaak nog niet rijp is. Dat is echter niet de hoofdzaak.
De hoofdzaak is, dat de indieners van het voorstel het eene
plan volledig klaar gemaakt willen hebben. Wanneer een
bekwaam architect, als de heer üudok ongetwijfeld is, een
plan klaar maakt, kan dit zeer geschikt lijken, maar is er
nog geen ander plan, waarmede het vergeleken kan worden.
Dit acht spreker onbillijk tegenover degenen, die het Raadhuis
geheel vrij, zonder behoud van den ouden gevel, willen
doen bouwen.
Het doel, dat de indieners van het voorstel beoogen, kan
veel beter worden bereikt, wanneer het vroeger genomen
besluit wordt uitgevoerd en men de opdracht geeft tot het
maken van twee plannen: een, waarbij de oude gevel wordt
behouden, en een, waarbij die gevel wordt prijsgegeven.
De heer Parmentier stelt de vraag, of de heer van Eck
bedoelt, dat het tweede plan (oude gevel wordt prijsgegeven)
zal worden gemaakt zonder aanwijzing van het terrein.
De heer van Eck zegt dit natuurlijk niet te bedoelen. Het
spreekt vanzelf, dat daarbij eerst het terrein dient aange
wezen te worden.
De heer Schüller zegt, dat het een vreemden indruk op
hem maakte, toen hij bij den aanvang van de vergadering
het voorstel van den heer Wilmer c.s. op zijn tafel vond.
De indieners van dit voorstel waren reeds negen dagen in
het bezit van het gedrukte voorstel van Burgemeester en Wet
houders en spreker vraagt zich daarom af, of de indieners, nu
zij op het laatste nippertje met hun voorstel zijn gekomen,
het wel ernstig met hun voorstel meenen en of zij wel ernstig
hebben overwogen, wat het zeggen wil, dat de Raadsleden
bij een belangrijke zaak als deze dit voorstel onverwachts
voor zich krijgen. Het was niets anders dan beleefd geweest
den Raadsleden het voorstel eenige dagen vroeger toe te
zenden, zoodat het in de diverse fracties een punt van over
weging had kunnen uitmaken. De leden van sprekers fractie
hebben onderling geen overleg kunnen plegen over dit voorstel.
Spreker acht het niet onmogelijk, dat het voorstel wel in de
rechtsche fracties is besproken. Spreker zou ook het recht
kunnen opeischen, dat de indieners de linksche fractie in
de gelegenheid hadden gesteld het in haar vergadering te be
handelen. Nu was spreker slechts in de gelegenheid tijdens
de behandeling van de andere agendapunten nog even vluchtig
het materiaal na te zien, dat hij voor de behandeling van
het voorstel van Burgemeester en Wethouders bij zich had.
Evenmin als zijn partijgenoot van Eck wil spreker tornen
aan de goede trouw van de voorstellers, maar toch doet het
hem vreemd aan, dat twee van de onderteekenaren van het
voorstel indertijd hebben gestemd voor het voorstel van den
heer Parmentier c.s., om, alvorens verder te gaan, een terrein
voor het Stadhuis aan te wijzen. Thans dienen zij een voorstel
van tegenovergestelde strekking in. Spreker vraagt zich daarom
af: wat zit er dan achter dit voorstel?
De heer Parmentier: Niets!
De heer Schüller begrijpt niet, waarom de indieners van
het voorstel, indien daar niets achter zit, het niet twee dagen
te voren hebben ingediend. Wanneer zij de zaak ernstig
willen behandelen, moeten zij den leden de gelegenheid geven
de zaak ernstig te bekijken.
Er staat geen datum boven het voorstel. Indien bet niet
vanmorgen, maar overeenkomstig de bepaling van het regle
ment van orde Zaterdag voor 12 uur bij Burgemeester en
Wethouders is ingediend, heeft men ook aan het College
zeer weinig tijd voor beraadslaging gelaten.
De heer Romijn zegt, dat het voorstel van den heer Wilmerc.s.
tracht een oplossing te geven, waardoor men kan komen uit
de impasse, waarin men is geraakt door de wijziging van het
oorspronkelijke voorstel van Burgemeester en Wethouders, om
een plan te laten maken voor den herbouw van het stadhuis
op de oude plaats met behoud van den ouden gevel en een
plan voor dezelfde plaats met prijsgeving van den ouden
gevel.
Bij de besprekingen, die destijds over het oorspronkelijke
voorstel van Burgemeester en Wethouders hebben plaats
gehad, heeft men zich afgevraagd: indien toch een project
met een nieuwen gevel gemaakt wordt, is er dan niet alle
reden om den architect vrij te laten in de keuze van het
terrein, waar er wellicht een is, dat naar zijn meening beter
is dan het terrein aan de Breestraat. In verband daarmede
hebben Burgemeester en Wethouders ten slotte zelf hun
voorstel gewijzigd in dien zin, dat een plan met behoud van
den ouden gevel zou worden gemaakt en een terrein zou
worden aangewezen, waarop de architect een nieuw gebouw
zou ontwerpen.
Bij het nemen van het dienovereenkomstige besluit, hetgeen
uit den aard der zaak niet al te goed voorbereid is geschied,
is natuurlijk door iedereen over het hoofd gezien, dat dit tot
resultaat zou kunnen hebben de mogelijkheid, dat het plan
met den ouden gevel veel eerder zou verschijnen dan het
oogenblik, waarop een besluit zou genomen moeten worden
over het terrein, waarop het nieuwe project zou kunnen
worden gemaakt. Die situatie is thans ontstaan en ieder
Raadslid staat daar naar eigen geaardheid tegenover.
Het geheele vraagstuk is moeilijk te bespreken zonder
verband met wat de Raadsleden omtrent de geheele geschie
denis weten. Dit maakt het moeilijk over dit punt te discus
sieeren op de manier, waarop men het eigenlijk zou willen
doen. Daardoor zal het noodzakelijk zijn, dat spreker niet de
uiteenzetting geeft, die hij aan den anderen kant liever had
willen geven.
De impasse is dus, dat binnen zeer korten tijd het plan met
den ouden gevel kan worden ingediend, terwijl op het oogen
blik het terrein voor een geheel nieuw Raadhuis zou moeten
worden aangewezen.
De menschelijke nieuwsgierigheid noopt nu tot afwachten
van wat het plan met den ouden gevel brengt.
Spreker kan zich voorstellen, dat verschillende Raadsleden
hiertegen bezwaar hebben. Ook spreker heeft wel eens uiting
gegeven aan zijn bezwaar, dat, wanneer het plan met den
ouden gevel bekend is, de discussies zullen worden beheerscht
door de verdiensten of de gebreken van dat plan. Dit zal
inderdaad bij de stemming wel voor 75 of 90% den doorslag
gevenspreker heeft ook gemeend, dat dit niet beantwoordde
aan de bedoeling van het indertijd genomen Raadsbesluit.
Toch behoeft men volgens spreker voor dien angst, want dat
is het in zekeren zin, dat mon door dat plan met den ouden
gevel gebiologeerd zal worden, dat men niet zelfstandig genoeg
zal zijn om zijn besluit te vormen, niet terug te treden.
Inderdaad heeft men, zooals de heer van Eck zeide, twee
ontwerpen noodig, om die te kunnen vergelijken, en wanneer
het hier ging over een nieuw Raadhuis zonder meer, dan zou
spreker voor dat standpunt kunnen gevoelen, maar spreker
betwist, dat meri twee vergelijkbare objecten hier heeft. Bij
een Raadhuis volgens een geheel nieuw plan spreken geheel
andere factoren mee dan bij een met behoud van den ouden
gevel. De heer van Eck zal, doordat hij het al of niet be
houden van den ouden gevel niet als de hoofdzaak beschouwt,
deze zaak nogal rustig en kalm kunnen bekijken en de geheele
historische quaestie, die ook aan dit vraagstuk vastzit, buiten
beschouwing kunnen laten, maar niet iedereen neemt dit
standpunt in en niet iedereen zal dus een plan met en een
plan zonder behoud van den ouden gevel als twee vergelijk
bare objecten beschouwendan zal men niet zeggenik vind
dit plan mooier of ik meen, dat dat plan de voorkeur ver
dient, maar de plannen ieder voor zich, naar eigen opvatting,
beoordeelen en naar eigen verdienste. Dit ligt ook in de lijn.
Indertijd is ook critiek uitgeoefend op het feit, dat aan één
architect werd opgedragen het maken van twee plannen, en
is opgemerkt, dat dit niet doenlijk was voor één persoon;
men beeft daar nu eenmaal een bepaalden kijk op en men
werkt dien uit in een ontwerp, waarin men zijn ziel legt. Het
feit, dat de Raad die opdrachten verstrekt heeft en dat de heer
Dudok die twee opdrachten aanvaard heeft, zijn twree bewijzen
voor de juistheid van sprekers stelling, dat men hier geen
twee vergelijkbare objecten heeft. Het zijn niet twee dezelfde
zaken, twee plannen voor één Raadhuis, maar één plan voor
een Raadhuis met den ouden gevel en één voor een geheel nieuw
Raadhuis. Spreker kan dus niet met de bestrijding door den
heer van Eck van het voorstel van den heer Wilmer, alleen
omdat dan niet zou worden gehandeld overeenkomstig de
bedoeling van het genomen Raadsbesluit, dat men verge
lijkingsobjecten zou hebben, meegaan. Spreker acht dit motief,
gezien alles, wat hieraan vastzit, te zwak en ziet niet in, dat
men iets achterop zou raken door dit voorstel te aanvaarden
en dat eenig belang geschonden zou worden. Wanneer het
plan gepuliceerd is en de Raad heeft zich meer in kunnen
leven en de critiek gehoord, is hij nog even goed in staat, om,
wanneer hij er niet geheel vóór is, een nieuw project, op een
ander terrein, te doen ontwerpen. Spreker meent echter, dat
men zich niet behoeft terug te trekken voor de angst, dat
men hiermede zou praejudicieeren ten gunste van het plan
met den ouden gevel; op het oogenblik gevoelt spreker er
veel voor om vóór het voorstel van den heer Wilmer te
stemmen, vooral omdat spreker overtuigd is, dat inderdaad
waar is wat de heer Wilmer zegt, dat het niet ingegeven
wordt door den opzet, om daardoor den Raad als het ware
voor het fait accompli te stellen, dat moet en zal worden
aangenomen het plan met den ouden gevel.
De heer Wilbrink beeft niet het woord gevraagd, om het
voorstel tot aanhouding te verdedigen, want dit is reeds