MAANDAG 7 JULI 1930. 209 kunnen betalen. Het is best mogelijk, dat in woningen voor groote gezinnen, waarop is afgeschreven, huurders komen, die de volle huur wèl kunnen betalen. Men zal dan in het klein den toestand terug krijgen, die nu bestaat, dat woningen worden gebouwd met bijdragen van het Rijk en de gemeente, waarin huurders komen, die best de volle huur kunnen betalen. De gedachte van den heer Kooistra acht spreker dan ook niet voor verwezenlijking vatbaar. De zaak zal wel onder de oogen kunnen gezien worden, als zij geheel klaar is, maar de Raad dient zich thans er voor uit ie spreken, dat het niet zal gaan door middel van afschrijving, maar wel door middel van de verstrekking van toeslagen. De heer Bosman komt terug op hetgeen de heer Wilbrink heeft gezegd, hetgeen door den Wethouder van Financiën is beaamd, n.I. dat de toeslag wordt verstrekt aan de bewoners en niet aan de vereenigingen, waarom het niet aangaat de vereenigingen aan te spreken voor de terugbetaling van die gelden. Aan den eenen kant is die opmerking juist, maar er staat tegenover, dat het toch ook weer een betaling aan de bouw verenigingen is, die de duurdere woningen, welke zij gebouwd hebben, niet zoo gemakkelijk zouden kunnen verhuren, indien de gemeente niet een gedeelte van de huren zou betalen. De heer Wilbrink vraagt, op wiens verzoek de woningbouw verenigingen de duurdere woningen bouwen. De heer Bosman zegt, dat dit er niets toe doet. Het feit is, dat ze bouwen. De heer Wilbrink merkt op, dat het geschiedt op verzoek van het gemeentebestuur. De heer Bosman zegt, dat de woningbouwverenigingen die woningen bouwen, omdat de gemeente bereid is een huur- toeslag te geven, maar ten langen leste blijven de vereeni gingen toch in het bezit van woningen van grootere waarde, die zij verhuurd krijgen, omdat de gemeente een gedeelte van de huur betaalt. Spreker vindt het dan ook niet meer dan billijk, dat, wan neer al het andere is afbetaald, de toeslagen blijven rusten op de bezitters van de woningen, die dat bezit geheel te danken hebben aan de hulp der gemeente. De heer Eikerbout heeft gezegd, dat de huurders het dan later zouden moeten betalen. Spreker vindt dit zoo ongerijmd, dat hij er niet veel van zeggen zal. Niet de huurders, maar de bezitters van de woningen betalen het. Het is een aflossing voor dengene, die bezitter is geworden. De heer Eikerbout zegt nu: de huurder moet het betalen, maar dat is onjuist; al moet het op den langen duur na tuurlijk door de huurders opgebracht worden. Naar sprekers meening is het uit billijkheidsoogpunt verantwoord, dat de gemeente later een recht behoudt, om alles, wat zij voor de volkshuisvesting heeft uitgegeven, terug te krijgen; de ge meente is er niet voor, om later kleine kapitalisten te vormen. De heer Splinter is het niet met den heer Bosman eens, dat de gemeente de toeslagen later moet verhalen op de bouwvereenigingen. Dit kan niet en spreker ontraadt aan neming van het voorstel van den heer Bosman. Wat betreft de toewijzing van de woningen voor groote gezinnen stellen Burgemeester en Wethouders zich op het standpunt, dat, wanneer met Overheidssteun woningen voor groote gezinnen worden gebouwd, de Overheid ook zekerheid moet hebben, dat die woningen blijvend worden geëxploiteerd voor het doel, waarvoor zij zijn bestemd, en dat geen bijdrage wordt gegeven aan gezinnen, die zulks niet behoeven. De keuze uit de sollicitanten geschiedt geheel na overleg met de vereeniging; haar leden komen allereerst in aan merking. Wanneer men nu in plaats van na overleg leest in overleg, wordt het een overleg, waarvan misschien het einde niet te zien is. Spreker stelt dus aan den Raad voor het voorstel van den heer Kooistra te verwerpen. De heer Kooistra zegt, dat er groote kans is, dat zijn voor stel, nu de Wethouder het afraadt, verworpen zal worden. Bestaat er nu echter wel zooveel verschil tusschen? Het is bijna precies hetzelfde. De heer Wilmer vraagt, waarom de heer Kooistra er dan zoo lang over praat. De heer Kooistra wil den vereenigingen meer recht geven. Volgens dezen tekst zal het laatste woord door Burgemeester en Wethouders gesproken worden. Spreker heeft de onder vinding, dat deze vereenigingen zeer actief zijn geweest en veel goed werk hebben gedaan; wanneer het noodig is in het belang der gemeente, zullen zij hierin toestemmen, omdat zij altijd bewezen hebben goed met de gemeente te willen samenwerken. Deze vereenigingen verdienen meer recht te hebben, omdat zij voortdurend gewerkt hebben in het belang der volkshuisvesting. De heer Koole zegt, dat de Wethouder op de vraag van den heer Kooistra, aan wien de eigendom van de woningen en van den grond komt, wanneer zij afbetaald zijn, geant woord heeft daarop geen positief antwoord te kunnen geven. De Wethouder schermt den geheelen middag: vraag eens aan de linkerzijde, hoe zij denkt over erfpacht bij dezen bouw. Spreker wil hier wel verklaren persoonlijk meer voor erf pacht te voelen, dan kan de canon misschien gesteld worden op ƒ1.30 per M8., terwijl de prijs nu ƒ7.50 per M2. is. Dan zullen ook de exploitatiekosten van de woningen aanmerkelijk minder zijn. Bij het erfpachtstelsel komen na aflossing grond en opstal aan de gemeente. Bij grondaankoop komen grond en huizen na aflossing tegen den kostenden prijs ook aan de gemeente en zullen de bewoners van de huizen geen huur- vermindering krijgen. Dus is het erfpachtstelsel volgens zijn zienswijze precies hetzelfde als grondaankoop, alleen in exploi tatie goedkooper. De heer Bosman trekt zijn voorstel in. Aangezien het voorstel van den heer Bosman is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Het voorstel van den heer Kooistra wordt verworpen met 23 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van Tol, Meijnen, Reimeringer, Goslinga, Splinter, Tepe, Parmentier, Kuivenhoven, Romijn, Eikerbout, van Rosmalen, Bosman, Bergers, Wilbrink, de Reede, van Es, Huurman, Wilmer, Donders, van der Reijden, Manders, Coster en Zitman. Vóór stemmen: de heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar de Does, de heeren Groeneveld, van Eek, Verweij, Schuilei-, Koole, van Stralen, de Meij en Kooistra. (De heeren Wilmer, Donders, van der Reijden en Groene veld waren intusschen ter vergadering gekomen.) Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Voorstel in zake de aanwijzing van het terrein voor den bouw van een nieuw Raadhuis, zonder behoud van den ouden gevel. (Zie Ing. St. No. 120.) De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het voor stel van de heeren Wilmer, Wilbrink en van Es, luidende: »De Raad besluit: Punt 10 van de agenda inzake de aanwijzing van het terrein voor den touw van een nieuw Raadhuis, zonder behoud van den ouden gevel, aan te houden, en te behandelen, nadat bij den Raad is ingediend het plan voor den bouw van een nieuw Raadhuis, met behoud van den ouden gevel." De heer Wilmer acht het niet uitgesloten, dat dit voorstel van spreker zal worden beoordeeld naar overwegingen, die feitelijk hieraan niet ten grondslag liggen, en dat er een be doeling aan zal worden toegeschreven, die het feitelijk niet heeft. Spreker wil daarom vooraf twee opmerkingen maken. In de eerste plaats is dit voorstel niet in strijd met het door den Raad genomen besluit, om geen voorkeur uit te spreken voor den herbouw van het stadhuis met een nieuwen gevel of met den bestaanden gevel dan nadat van beide plannen een voorstel aan den Raad is gedaan. In de tweede plaats heeft dit voorstel niet de bedoeling, om aan het plan met den ouden gevel een grootere kans te geven dan aan het plan met een nieuwen gevel. Deze bedoeling zit bij de voorstellers niet voor en is bij spreker heel ver uitgesloten. Men zou de vraag kunnen stellenwaarom is dit voorstel dan ingediend? Dit voorstel is ingediend, omdat volgens spreker de tijd nog niet rijp is om een belangrijk besluit te nemen in zake den herbouw van het stadhuis. Volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders zou vandaag een besluit omtrent de plaats van het nieuwe stadhuis genomen worden. In den Raad is dit belangrijke vraagstuk niet voorbereid met die zorg, welke men bij de voorbereiding van een zoo belangrijke kwestie mag verwachten. De bestaande meeningen kunnen door gebrek aan voldoende voorlichting nog niet gefundeerd genoemd worden. Buiten den Raad heeft men bijna niet van eenige belang-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 7