208 MAANDAG 7 JULI 1930. De heer Kooistra komt terug op de personeelsformatie. "Volgens den Wethouder is de desbetreffende voorwaarde ge steld, omdat er een vereeniging is geweest, die een vakman heeft aangesteld. De heer Splinter zegt, dat hij als voorbeeld heeft aange voerd, dat een vereeniging een vakman, een Manusje van alles, heeft aangesteld; maar spreker heeft niet gezegd, dat dit de aanleiding tot het stellen van deze voorwaarde is ge weest. De betrokken vereeniging heeft wel degelijk aangetoond, dat die aanstelling voor haar voordeelig was en het gemeente bestuur heeft dan ook niet op de een of andere wijze daar tegen geageerd. De heer Kooistra zegt, dat de Wethouder dus als argu ment voor het vaststellen van deze voorwaarde heeft aange voerd de aanstelling van een vakman door een vereeniging. De heer Splinter zegt, dat de heer Kooistra hem dan niet goed heeft begrepen. Spreker heeft als voorbeeld genoemd het geval, dat het kan gebeuren. De heer Kooistra: En nu is het gebeurd. De heer Splinter heeft er geen aanmerking op gemaakt. De heer Kooistra meent, dat de Wethouder dit geval dan ook niet als een voorbeeld voor de bepaling kan aanhalen. Wanneer men een dergelijke bepaling maakt, kan dit alleen het gevolg zijn van een slechte daad. Als men een andere bepaling opneemt, die tot nu toe niet heeft gegolden, moet daarvoor een oorzaak zijn aan te wijzen, welke oorzaak goed of kwaad kan zijn. Welke oorzaak heeft deze bepaling nu? Als motief wordt opgegeven, dat er een vereeniging is geweest, die een vakman heeft aangesteld. Dit is echter geen nadeel, maar juist een voordeel voor die vereeniging geweest. Men kan dit dus niet als motief aanvoeren voor deze bepaling. Het is opgenomen, omdat men nu eens idee had het er in te zetten. Als voorbeeld is ook aangevoerd, dat een vereeniging wel eens 3 boden zou kunnen aanstellen, maar de besturen van die vereenigingfen, die nu al jarenlang de leiding hebben, zullen toch niet zoo'n onzin gaan uithalen. Spreker is het met den Wethouder eens, dat, zelfs wanneer de gemeente aan de bouwvereenigingen een bedrag zou geven, waardoor de huren zoodanig zouden zijn, dat zij ook door groote gezinnen betaald konden worden, er ook dan nog gezinnen zouden zijn, die een toeslag moeten hebben, maar men moet het geven van dien toeslag en dat armbezoek zooveel mogelijk beperken. Spreker vindt het niet prettig naar het Armbestuur of naar den Armenraad te gaan, maar een ander ook niet. Wanneer een toeslag van 3.—wordt gegeven, komen daarvoor meer personen in aanmerking dan voor een toeslag van /0.75 voor groote gezinnen; daarom acht spreker het niet ondienstig dit bedrag in zijn geheel af te schrijven, zoodat de vereenigingen meer kunnen verhuren zonder toe stemming van de gemeente en zonder toeslag. Spreker zal hier geen voorstel van maken, want hoe spoediger het plan uitgevoerd kan worden, hoe liever het spreker is, maar is het niet mogelijk deze clausule aan te houden, totdat bepaald is, hoe groot de toeslag zal zijn en welk bedrag men uit dat fonds zal moeten halen. Is het nu niet mogelijk bij een volgende gelegenheid op deze zaak terng te komen, wanneer men de cijfers voor zich heeft en dus precies weet, wat uit dit fonds gehaald moet worden en welke toeslagen gegeven worden? Kunnen Burgemeester en Wethouders dit niet uit het voorstel lichten? Wat betreft de toewijzing van woningen aan groote gezinnen heeft de Wethouder niet voldoende zekerheid gegeven, dat de vereenigingen daarin voldoende medezeggenschap zullen hebben. In de voorwaarden staat onder m (Ing. Sl. blz. 63): y>m. de gemeente heeft het recht; 1°. te vorderen, dat de woningen voor groote gezinnen aan door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen personen worden verhuurd, zulks na overleg met de vereeniging Spreker nu heeft juist den nadruk gelegd op het woordje na en wil dit vervangen door in. Daartoe wil spreker het voorstel doen. Kan de Wethouder die verandering niet toe zeggen De heer Splinter: Neen; dit heeft groote bezwaren. De heer Wilbrink zegt, dat de heer Bosman voorstelt, om, als de annuïteiten zijn afbetaald, de gemeente namens het Fonds voor sociale doeleinden aan die vereenigingen nog een wissel te doen presenteeren, op grond van het feit, dat iudertijd door de gemeente toeslagen zijn gegeven voor de groote gezinnen. De gemeente geeft nu echter welbewust toeslagen, niet aan die vereenigingen, maar aan bepaalde burgers, die zelf niet voldoende in de behoefte aan een woning kunnen voorzien. Dat is toch iets geheel anders! Nu is het toch de dingen geheel op hun kop zetten, wanneer men de vereenigingen daarvoor naderhand verantwoordelijk stelt, want nu doet men het niet en over 50 jaar zou men het wel doen! De heer Bosman grondt het hierop, dat over 50 jaren van een groot aantal woningen rente en aflossing zullen zijn afbetaald; dan zijn zij eigendom van die ver eenigingen, die dan over kapitaal beschikken. Spreker zou zich dan verheugen, dat dan in Leiden vele woningen in het bezit zijn van vereenigingen tot algemeen nut betreffende de volkshuisvesting. Nu wordt er gezegd, dat dat er niets mee te maken heeft, maar dit is even onjuist als de bewering, dat de gemeente niets te maken heeft met de sociale taak, die deze vereenigingen vervullen. Er zou te spreken zijn over de vraag, of de gronden in erfpacht moeten worden uitgegeven. Spreker is echter niet bereid er toe mede te werken, dat de gemeente »wissels" in haar bezit houdt, als door den heer Bosman zijn bedoeld. De heer Elkerbout zegt, dat uit het adres van de Federatie niet op te maken is, of het haar bekend was, dat een paar besturen van woningbouwverenigingen met den Wethouder over eenige bezwaren hadden gesproken. Het is best mogelijk, dat het haar niet bekend was en dat in de federatievergadering over het punt in kwestie met geen enkel woord is gesproken. Het zou misschien beter zijn geweest, indien de Wethouder had medegedeeld, welke besturen het onderhoud met hem hebben gehad. De Federatie zou dan kunnen nagaan, of de aangevoerde bezwaren juist waren. Spreker heeft gezegd, dat hij zich zeer goed met het bepaalde onder m, 1°, kan vereenigen, want uit de zinsnede »dat zooveel mogelijk in de eerste plaats de groote gezinnen van de leden der vereeniging voor deze woningen in aan merking zullen komen", volgt voar spreker, dat de leden der vereenigingen de eerstaangewezen huurders zullen zijn. Spreker vertrouwt, dat het overleg met Burgemeester en Wethouders zeker wel in die richting zal gaan. Het is mogelijk, dat, als de vereeniging geen gegadigde kan aan wijzen, de gemeente met een candidaat komt. Burgemeester en Wethouders zullen dan zeker wel aan de vereenigingen vragen: hoe denkt ge over dezen gegadigde? Op grond hiervan heeft spreker tegen deze bepaling niet zoo'n groot bezwaar. Spreker verzet zich ernstig tegen het betoog van den heer Bosman, die vanmiddag veel beter zijn ware bedoeling had kunnen aangeven door te zeggen: neem het voorstel van den toeslag op de huren terug en leg de meerdere kosten op de huren. Hetgeen de heer Bosman op het oogenblik niet durltdoen, wil hij over 50 of 75 jaar anderen laten doen. Hetgeen de gemeente nu uit sociale zorg doet, door een toeslag te geven op de huren, wil hij de vereenigingen alsdan laten terug betalen, zoodat zij het op de eventueele huurders moeten verhalen. De heer Bosman had dan ook een royalere houding aan genomen, wanneer hij zich tegen het geven van den toeslag had verklaard en voorgesteld had de meerdere kosten op de bewoners te verhalen. Spreker had hem dan kunnen verklaren, dat hij daarmede vandaag nog niet gereed zou zijn gekomen, evenmin als over 50 of 75 jaar, wanneer de woningen belangrijk in waarde zullen gedaald zijn, zoodat het dan niet aangaat hoogere huren te heffen. Hij kan hem wel de verzekering geven, dat zijn voorstel in geen geval kans van slagen heeft. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Kooistra het volgende voorstel is ingediend sOndergeteekende stelt voor het woordje »na", genoemd in de voorwaarden, vermeld in Ingekomen Stuk No. 119, blz. 63, onder m, 1°, daarvan in de derde regel, te doen vervangen door het woordje sin". Het voorstel van den heer Kooistra wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Goslinga heeft na het betoog van den heer Wil brink niet veel meer te zeggen. De heer Bosman maakt zich aan een denkfout schuldig. Hij meent n.l., dat de huurtoeslagen worden verstrekt aan de individueele huurders, hoofden van groote gezinnen. De tweede opmerking, die spreker wenschte te maken, is, dat, indien de gemeente zich niet beperkte tot het verstrekken van de huurtoeslagen, maar afschreef op de groote woningen, voor de gemeente de zekerheid verloren ging, dat de woningen duurzaam zullen ten goede komen aan de groote gezinnen, die ze noodig hebben. De heer Kooistra zal moeten toegeven, dat het in het geheel niet zeker is, dat, de woningen dan be woond zullen worden door huurders, die de volle huur niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 6