214 MAANDAG 7 JULI 1930. en de meeste na de aanbesteding. Ter beoordeeling van het plan behoeft daar thans niet op te worden gewacht. Zooals het plan nu is, zal het worden getoond. Daarom staat ook in het Ingekomen Stuk Dit plan nu is inmiddels nagenoeg gereed gekomen en kan door den architect met een daarbij behoorende nota binnen zeer korten tijd worden overgelegd." Naar het oordeel van spreker kan dit plan binnen 14 dagen kant en klaar zijn. Als dan zou blijken, dat een meerderheid met het ontwerp instemt, zou spreker het jammer van den tijd en van het geld vinden, om nog een ander plan te laten ontwerpen. Den heer Splinter wordt het door het voorstel van den heer Wilmer, die over het algemeen zeer duidelijk heeft uiteengezet, hoe de zaak in elkaar zit, wel gemakkelijk ge maakt. Spreker is het met den heer Huurman eens, dat het niet aangaat, om hier voetstoots een keuze te doen uit een paar terreinen, die aanmerkelijk duurder zijn dan dat aan de Breestraat. Er is gezegd, dat het College daarvan niet voldoende studie heelt gemaakt, maar het is een quaestie van gevoel, waar het Stadhuis moet komen, en het gaat niet aan te zeggen: men kan het hier of daar zetten. Spreker heeft verschillende aanwijzingen gehad voorterreinen, die geschikt zouden zijn voor den bouw van het Stadhuis, maar steeds stuitte men op bezwaren. Steeds kwam men tot het resultaat, dat men met de aankoopsommen en onteige- ningskosten ongeveer 1.500.000.kwijt zou zijn. lie heer Wilmer heeft op uitnemende wijze uiteengezet, dat zijn voorstel niet in strijd is met het door den Raad in December j.l. genomen besluit. In de tweede plaats heeft de heer Wilmer er op gewezen, dat het niet de bedoeling is aan het plan met den ouden gevel een grootere kans te geven. De heer Wilmer is alleen van oordeel en spreker kan zich daarmede geheel vereenigen dat de tijd nog niet rijp is voor de aanwijzing van een terrein, omdat van geen enkele zijde critiek is gehoord. De heer van Eek zegt daarentegenge moet beiden plannen een eerlijke kans geven; ik wil wel een stadhuis op een andere plaats hebben, maar het mag niet te veel geld kosten. Waar men ook zoekt, men zal steeds terreinen vinden, waarvan de aankoop of de onteigening groote kosten zal vragen. Niemand zal zijn stem willen geven aan het voorstel vau den heer Schiiller. De heer Groeneveld: U moet mij niet zoo verwaarloozen Ik ben er ook voor. De heer Splinter vermoedt toch, dat ook de heer Groeneveld niet zal willen voorstellen daar het stadhuis te bouwen, waar de heer Schüller het gebouwd wil zien. De heer van Eek meent, dat de kansen niet gelijk zullen zijn, als eerst het plan met behoud van den ouden gevel wordt ingediend. Spreker is het daarmede niet eens en ver wacht, dat de Raadsleden wel in staat zullen zijn een eigen oordeel te vormen en dit niet te laten beïnvloeden door het feit, dat een tweede plan eenigen tijd later wordt ingediend, indien dit gewenscht blijkt te zijn. De heer Komijn sprak van een angst, die bij de leden zou bestaan, dat, als eenmaal dit plan met behoud van den ouden gevel gereed is gemaakt, aan dat plan zou worden vastgehouden en dat men niet verder zal gaan. Daarvoor is spreker absoluut niet bang. Wanneer het niet mogelijk is op de Breestraat een goed stadhuis te krijgen, zal spreker de laatste zijn om voor een dergelijk voorstel te stemmen. Nu de heer Wilmer den heer van Stralen voldoende be antwoord heeft, behoeft spreker dat niet meer te doen; hij vermoedt zelfs, dat de heer van Stralen wel met het voorstel van den heer Wilmer zal meegaan. Dat is geen fantasie, zooals nu gezegd wordt, want de heer van Stralen zeide geen bezwaar te maken, wanneer bet zoo werd bedoeldde heer Wilmer heeft dit nu uiteengezet en spreker mag dus aan nemen, dat de heer van Stralen met dit voorstel zal mee gaan. Ten overvloede wil spreker nog mededeelen, dat het zoeken van een ander geschikt terrein Burgemeester en Wethouders zeer veel moeite en zorgen heeft gegeven, en men mag dus hun niet het verwijt maken, dat zij met dit voorstel opzettelijk deze zaak in één richting zouden trachten te drijven, met het vooropgezette doel, om bij het nieuwe Raadhuis den ouden gevel te behouden, zooals spreker in den Raad wel heeft hooren mompelen. De heer Schüller vraagt, of de Wethouder het voorstel van Burgemeester en Wethouders dan loslaat? De heer Splinter zegt, dat het voorstel van den heer Wilmer eigenlijk precies dezelfde strekking heeft als het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter zegt, in aansluiting aan de laatste op merking van den heer Splinter, dat inderdaad het voorstel- Wilmer tot precies hetzelfde leidt als het voorstel van Burge meester en Wethouders. Het voorstel-Wilmer maakt zich echter los van de argumenten in het Ingekomen Stuk, maar komt toch tot de conclusie, dat het wenschelijk is in dit stadium, gezien de inlichtingen, die het College gekregen heeft omtrent prijzen der in aanmerking komende plaat sen, gezien ook den toestand, waarin het door den heer Dudok uitgewerkte plan zich bevindt, dit plan nu maar eens te bezien. Met die conclusie kan het College zich zeer goed vereenigen. Het maken van plannen voor een nieuw Raadhuis is buitengewoon moeilijk en allen Raads leden vreemd; men kan zijn krachten er op probeeren,maar geen van allen kan met zijn ervaring er iets aan doen. Men moet er dus op bedacht zijn, dat de Raad zich zooveel mogelijk met die plannen bezig houdt en daarvan studie maakt. Spreker heeft in het College met den heer Dudok samengewerkt bij het samenstellen van die plannen; het is hem gebleken, dat men al doende leert en dat vele dingen, die men eerst anders heeft ingezien, langzamerhand duidelijk worden. Spreker kan zich niet anders voorstellen dan dat dit ook met de Raadsleden het geval zal zijn. Spreker kan zich dan ook zeer goed vereenigen met de opmerking van den heer Wilmer: laat door de indiening van dit plan de critiek nu maar eens loskomendaaruit kunnen wij veel putten en veel leeren. Het is spreker gebleken, dat, hoe meer hij den heer Dudok leerde kennen, des te beter oordeel hij over diens werk kon krijgen, m. a. w. dat spreker dat werk beter kon begrijpen en beoordeelen. Men zal dit in het algemeen bereiken, wanneer de Raad het voorstel, om het plrn te laten indienen, aanneemt. Ter inlichting van den heer van Stralen zegt spreker nogmaals, dat het de bedoeling van het College was, om alleen dit plan te laten indienen, niet om er voorstellen aan te verbinden, doch uitsluitend om te bereiken, dat men los raakt van de kwestie, die voortdurend de gemoederen in beweging houdt, n.l. oude of nieuwe gevel, welke kwestie van zeer ondergeschikt belang blijkt te zijn voor hen, die meer studie van deze zaak maken. Daarom beveelt spreker de aanneming van het voorstel van den heer Wilmer c.s. aan, waarmede de zaak in volmaakt goede banen wordt geleid. Spreker werpt verre van zich de veronderstelling, dat de bedoeling zou hebben voorgezeten, om een ander plan een slechtere kans te geven. Spreker moet verder waarschuwen tegen de stelling van van den heer van Eek, dat de keuze door den Raad zooveel beter zou kunnen geschieden, indien men twee plannen voor zich had. Het is veel gemakkelijker een goeden architect te kiezen en naar diens aanwijzingen te handelen dan een keuze te doen uit verschillende architecten en ver schillende plannen. De heer Schüller heeft met voldoening geconstateerd, dat de heer Wilmer met geen enkel woord is ingegaan op de opmerkingen, die hij gemaakt heeft. Dit geeft spreker te denken! Spreker heeft in eerste instantie gezegd, dat het onbeleefd was het voorstel van orde niet eerder aan de Raadsleden toe te zenden. Hij sprak daarbij van negen dagen. De leden wisten echter reeds vijf en twintig dagen, welk onderwerp vandaag ter sprake zou komen. Het is dus wel heel toevallig, dat pas op den 22sten dag de indieners van het voorstel bij elkaar zijn gekomen, om over deze zaak te spreken. Spreker blijft het een smoesje noemen, als de heer Wilbrink zegt: wij konden niet eerder bij elkaar komen. Tegenover de opmerking, waarmede de heer van Es zijn betoog besloot, stelt spreker het spreekwoord voor den heer van Es: luister niet naar hun woorden, maar let op hun daden De heer Parmentier wil iets recht zetten, dat door den heer Huurman scheef gezet is. De heer Huurman deed het n.l. voorkomen, alsof spreker over tonnen gesproken had. Spreker heeft het natuurlijk gehad over de kosten, verbonden aan het maken van een tweede plan, die in dit verband zeer gering zijn; deze kosten, die niet de moeite waard zijn, spelen bij spreker geen rol. De Voorzitter heeft gezegd, dat het veel gemakkelijker is een architect te kiezen dan een keuze te doen uit twee plannen. Spreker meent, dat dit laatste te eenen male boven de be voegdheid, zoowel van het College als van den Raad, uitgaat en hij is verlangend te zijner tijd te vernemen, of de Raad alleen het plan of de plannen zal beoordeelen, dan wel of Burgemeester en Wethouders van plan zijn voorstellen te doen omtrent de wijze, waarop die plannen beoordeeld zullen worden. De heer van Eck blijft, ook na al het gesprokene, bezwaar maken tegen deze wijze van handelen. Al hetgeen hier gezegd is kan gericht worden tegen het indertijd genomen Raads-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 12