MAANDAG
7 JULI 1930.
213
al mogelijk; ook nu kan dat voorstel worden ingediend, maar
nu heeft niemand zich er aan gewaagd. Het zou kunnen zijn,
dat de Raadsleden die hebben er kennis van genomen
zoo enthousiast waren, dat zij zouden voorstellen zich te be
palen tot het plan met den ouden gevel. Aan dit eventusele
voorstel zouden dan hun stem geven degenen, die zoo gepor
teerd zijn voor den bouw van een Raadhuis met den ouden
gevel, dat zij, ook wanneer er twee plannen waren, voor dit
plan zouden gestemd hebben, maar degenen, die daarvan
geen volbloed-voorstanders zijn, zouden zich op het standpunt
blijven stellen, dat zij liever ook eens een ander plan zouden
zien. Wanneer men een kind iets voorhoudt en zegt: hier is
wat voor je, maar wacht nog veertien dagen, totdat je het andere
ook gezien hebt, dan zegt dat kind, dat staat a priori vast:
ik wacht geen veertien dagen.
Wanneer men- echter een volwassene iets voorhoudt en
daarbij zegt: hier heb ik wat voor je, maar over veertien
dagen heb ik nog wat anders, zal hij (tenzij hij het eerste
zoo overweldigend mooi vindt, dat het voor hem uitgesloten
is, dat er iets beters gemaakt kan worden) antwoorden: ik
wacht liever nog veertien dagen met het doen van een keuze.
Is men nu zoo bevreesd, dat de Raadsleden geen stevig ge
fundeerde overtuiging zullen hebben en, zoodra zij een plan
zien, direct!tot de keuze van dat plan zullen overhellen? In
dat geval beschouwt men de Raadsleden min of meer als
kinderen, die hun keuze niet kunnen uitstellen.
In antwoord op het betoog van den heer van Stralen zegt
spreker, dat de bedoeling van de voorstellers is, dat een plan
zal worden gemaakt en ter visie gelegd en ook ter kennis
van de pers zal worden gebracht.
De indieners van dit voorstel zijn voor hetgeen daaruit volgt
noch verantwoordelijk, noch bevreesd, doordat zij voldoende
vertrouwen hebben in het zelfstandige oordeel van de Raads
leden, die geen oordeel zullen uitspeken dan nadat voor hen
vaststaat, dat het beste wordt geboden, wat er te krijgen is,
De heer Kooistra vroeg, waarom de indieners van het
voorstel geen voorstel hebben gedaan om beide plannen open
baar te maken. In antwoord daarop zegt spreker, dat het buiten
gewoon moeilijk is een terrein aan te wijzen. Hij vreest, dat,
indien het in deze raadszitting zou moeten gebeuren, er een
Babylonische spraakverwarring zou ontstaan en een besluit
zou worden genomen, dat geen bevrediging kan schenken.
In een der bladen las spreker Zaterdag j.l. een artikel,
waaruit hij meende te mogen afleiden, dat de buitenstaanders
zich moeilijk over de plannen kunnen uitspreken, omdat zij
niet voldoende op de hoogte zijn van de plaats, waar het
Raadhuis zal komen. Spreker kan verklaren, dat het met de
Raadsleden niet veel beter gesteld is. Over het algemeen
hebben zij zich niet voldoende in deze zaak ingewerkt, om een
plaats te kunnen aanwijzen, en voor zoover er leden zijn, die
meenen dat wel gedaan te hebben, vinden zij het onaange
naam, dat van de zijde van het publiek geen enkele aan
wijzing is gegeven.
Het is daarom niet mogelijk op het oogenblik te besluiten
tot het doen ontwerpen van een tweede plan.
De heer Parmentier meent, dat die Raadsleden, welke hebben
gestemd voor het besluit van 16 December 1929, dat hebben ge
daan in overtuiging, dat zij te zijner tijd tegelijkertijd tweeplannen
voor zich zouden krijgen en dus niet een plan, dat beoordeeld
kon worden, en geruimen tijd later weer een plan. Dit blijkt
duidelijk uit de discussies, die toen zijn gevoerd. Spreker
heeft reeds in de vorige vergadering gezegd, dat de eerlijke
bedoeling was twee plannen tegelijkertijd tegenover elkaar
te stellen. Hij is het met den heer van Eek eens, dat, wanneer
het plan met den ouden gevel afzonderlijk wordt beoordeeld,
de verdiensten daarvan aanmerkelijk meer naar voren komen
dan wanneer het onmiddellijk wordt vergeleken met het
tweede plan.
Nu zegt de heer Wilmer: het is straks ook nog mogelijk,
doch voor spreker slaat ontegenzeggelijk vast, dat, wanneer
op het oogenblik het eerste plan, door Burgemeester en
Wethouders voorgesteld, publiek werd gemaakt, juist omdat
het den ouden gevel behoudt, dit van zelf meer begunstigd
wordt dan eventueele andere plaanen en spreker meent, dat
dit niet is in overeenstemming met den geest het destijds
genomen Raadsbesluit. De kosten voor het maken van een
tweede plan, waarover in het Ingekomen Stuk gesproken wordt,
spelen bij spreker in dit geval niet de minste rol; spreker
acht die kosten voor een dergelijk plan niet zoo hoog, maar
al waren zij iets hooger, dan speelt dit bij spreker in een
zoo buitengewoon belangrijk vraagstuk niet de minste rol.
De heer Groeneveld zegt, dat de bedoeling van den heer
Wilmer c.s. is een plan voor een Raadhuis op het terrein
aan de Breestraat met behoud van den ouden gevel te doen
indienen en dit als het ware bij het publiek in behandeling
te doen komen, zoodat de burgerij haar meening dan te
kennen geeft, terwijl de Raad voorloopig zwijgt. Maar
daarmede komt men toch niets verder, want ook dan krijgt
het publiek maar één plan te zien. Spreker neemt aan, dat
de heer Dudok wel in staat zal zijn op het terrein aan de
Breestraat een behoorlijk stadhuis te ontwerpen, maar hij
zal dit ook wel op een ander terrein kunnen ontwerpen;
voor spreker staat niet vast, dat een ontwerp van den heer
Dudok voor een ander terrein minder mooi zal zijn. Het
publiek krijgt echter maar één plan te zien. Het zal wel
zoo gaan, dat de publieke opinie er op aangestuurd wordt,
dat geaccepteerd wordt het plan voor het terrein aan de
Breestraat. Het plan zal wel mooi zijn, maar een plan voor
een ander terrein is er dan eenmaal niet; voor spreker staat
vast, dat het geheele streven is, om op die manier den Raad
en de burgerij te beïnvloeden om het Stadhuis op het terrein
aan de Breestraat te plaatsen, met den ouden gevel, en een
vergelijkingsmogelijkheid mag er daarom niet zjjn. De zaak
neemt dan echter wel een heel zonderlingen loop, want in
December 1929 is het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, om 2 plannen te doen maken voor het terrein aan
de Breestraat, een met en een zonder behoud van den ouden
gevel, niet erg gunstig ontvangen.
Het gevolg van de geoefende critiek is geweest, dat Burge
meester en Wethouders zelf hun voorstel in dien zin hebben
gewijzigd, dat een plan zou worden gemaakt voor een stadhuis
aan de Breestraat met behoud van den ouden gevel en een
plan voor een stadhuis op een andere plaats.
Het resultaat van het voorstel van den heer Wilmer zal
zijn, dat de Raad nu slechts de helft van het oorspronkelijke
voorstel van Burgemeester en Wethouders krijgt.
De heer Wilmer: Dat kan gebeuren, maar dat zit niet in
dit voorstel.
De heer Groeneveld weet wel, waarop de heer Wilmer
hét wil aansturen en wil daarop juist wijzen. Ondanks alles,
wat om het voorstel van den heer Wilmer c.s. wordt ge
hangen, is het gevolg daarvan, dat alleen een plan voor een
stadhuis aan de Breestraat met behoud van den ouden gevel
zal worden ingediend, terwijl in December het voorstel tot
het doen ontwerpen van 2 plannen aan de Breestraat den
Raad niet kon bevredigen. De zaak neemt thans een heel
zonderlingen loop en leidt tot een zeer onbevredigend resultaat.
De heer Huurman is van oordeel, dat de heer Dudok heeft
voldaan aan de opdracht: het ontwerpen van een plan,
waarin de oude gevel wordt behouden, en het zoeken naar
een terrein, dat eventueel voor den bouw van het nieuwe
stadhuis geschikt zou kunnen zijn.
Men zal met spreker wel van oordeel zijn, dat de keus van
geschikte terreinen niet bijzonder groot is. De architect vond
twee terreinen geschikt, maar in het eene geval zijn de kosten
(de bouw inbegrepen) ƒ1.100.000.en in het andere geval
1.600.000.— hooger dan het terrein aan de Breestraat.
Spreker is het niet met den heer Parmentier eens, dat men
zoo maar over dit verschil kan heenstappen. Een grootere
uitgave van ƒ1.100.000.zal per jaar een rentelast van
ƒ55.000.vorderen.
De heer Parmentier zeide, dat het geld bij hem geen rol
speelde. Dat doet het bij spreker wel en daarom acht hij het
niet noodig een ander terrein te kiezen, indien blijkt, dat
aan de Breestraat een stadhuis kan worden gebouwd, dat aan
de eischen voldoet.
Spreker was niet aanwezig in de vergadering van zijn fractie,
waarin over het voorstel van den heer Wilmer c.s. is ge
sproken, anders' had hij het als voorzitter zijner fractie mede
onderteekend. Hij spreekt thans dus even onvoorbereid als
de heeren Schüller en van Eek.
Indien de heer Dudok er in slaagt een plan te ontwerpen
voor een behoorlijk stadhuis, dat ƒ1.100.000.minder zal
kosten dan wanneer het op een andere plaats werd gebouwd
en als in het gebouw alle diensten kunnen worden onder
gebracht, zou het onverstandig zijn over het verschil van
ƒ1.100.000.heen te huppelen. Daarom beveelt spreker het
voorstel-Wilmer aan. Laat men van dit plan eerst de publieke
opinie vernemenwordt het door de burgerij en door den
Raad afgekeurd, dan kan daarna een ander terrein worden
gekozen, desnoods het geheele terrein tusschen Koornbrug-
steeg en Maarsmanssteegdan kost het 1.6 millioen meer.
Men mag echter niet zeggen, dat andere plannen worden
achtergesteld, als het plan, dat thans zoo goed als gereed is,
bekend wordt. Als de heer Dudok een nieuw plan op een
ander terrein moet ontwerpen, zal daar zeker een half jaar
mede gemoeid zijn. Dit plan is zoo goed als klaarer behoeft
weinig meer aan te gebeuren; het wordt getoond, zooals de
Raad het in de geheime vergadering gezien heeft. Wanneer
de heer Kooistra het niet gezien heeft, had hij bij zijn fractie-
genooten moeten informeeren. Door geen enkele woningbouw-
vereeniging worden bij het gemeentebestuur bij het indienen
I van een plan détails geleverd; die worden pas verstrekt bij