MAANDAG 19 MEI 1930.
167
Burgemeester en Weihouders hebben dit fonds ingesteld,
om aan bijzondere zaken, waarvoor zij veel gevoelden, meer
te kunnen doen dan tot nu toe. Nu moet het volgens den heer
Wilbrink op den gewonen dienst, omdat die werkverschaffing
belangrijk heeft bijgedragen tot beperking op andere uitgaven
voor sociale zaken, maar als dat het criterium is, dan mag
er ook niet uit dat fonds geput worden door den heer Splinter
voor openbare werken, zooals voor de verbetering van het
Utrechtsche Jaagpad, Stationsweg, speeltuinen, want daar
door worden ook de uitgaven op andere hoofdstukken beperkt.
Als dat het criterium is, laat men dan het fonds afschaffen;
spreker zal er geen traan om laten, maar dan staat men
telkens voor de vraag, of men voor een uitgave mag leenen
mag dat niet en is er geen geld voor op] den gewonen dienst,
dan gebeurt het niet; jaren lang konden wenschelijke ver
beteringen niet uitgevoerd worden, omdat men er niet voor
kon leenen en er ook geen geld voor was op den gewonen
dienst. Daarvoor is dat fonds gemaakt en nu wil spreker er
voor zijn dienst ook een graantje van meepikken. Neen, zegt
men nu, dat mag alleen de heer Splinter; de sociale dienst
mag er voor geen cent van profiteeren. Dat is een onjuist
principe; dan had men dat fonds moeten noemen: Fonds
voor stadsverbetering en -opknapping. Het geld daarvoor is
van de Lichtfabrieken gekomen, niet van Openbare Werken,
zooals nu wordt gezegd; die hebben nog nooit wat opge
bracht; die kosten altijd geld; dat is een heel kromme rede
neering. Dit fonds is dus ingesteld, om speciale belangen goed
behartigen, waarvoor men niet geld genoeg had, maar dan
moet men ook de consequenties aandurven en niet de rede
neering van den heer Wilbrink volgen, die nergens op leek
en de meest onjuiste was van allemaal; voor alle andere
was nog wel wat te zeggen.
De heer Wilbrink zegt, dat dat toch iets anders is. Die
werkverschaffing had men altijd kunnen bekostigen; die was
zoo voordeelig, dat men het toch had gedaan, al had men er
nog zoo beroerd voorgestaan.
De heer Goslinga heeft dit al toegegeven, maar het beslist
niet over de vraag, uit welke pot het betaald moet worden.
De heer Wilbrink: Voor mij wel.
De heer Goslinga verheugt er zich over, dat anderen met
hem de zaak zoo inzien. Hij hoopt, dat de Raad het standpunt
van Burgemeester en Wethouders zal deelen. Wanneer de
Raad dat niet zou doen, zullen werkverschaffing en sociale
doeleinden verdwijnen uit de doeleinden van het fonds.
De Voorzitter zegt, dat, indien het voorstel van den heer
de Reede mocht worden aangenomen, in de redactie van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders een wijziging dient
te worden aangebracht, waaromtrent met den heer de Reede
overleg is gepleegd.
Het voorstel van den heer de Reede luidende
»Ondergeteekende stelt voor, het subsidie in de werkver-
schaffingsloonen betreffende de Leidsche Hout, dat naar zijn
aard is steun aan werkloozen en derhalve een gewone uit
gaaf, niet ten laste van eenig fonds, maar ten laste van den
gewonen dienst 1929 te brengen en het daarvoor benoodigde
bedrag onder volgnr. 518 op te voeren, voorts het benoodigde
bedrag te vinden, door overschrijving uit de algemeene
reserve",
wordt aangenomen met 20 tegen 12 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, Verweij, Vallentgoed,
Kooistra, Koole, Kuivenhoven, Meijnen, van Tol, mevrouw
Braggaarde Does, de heeren van der Reijden, Zitman,
Donders, Schüller, de Meij, de Reede, van Rosmalen, van
Stralen, Wilbrink, Bosman en Groeneveld.
Tegen stemmen de heeren van Es, Coster, Romijn, Tepe,
Reimeringer, Splinter, Goslinga, Parmentier, Eikerbout, Ber
gers, Manders en Wilmer.
De Voorzitter zegt, dat in de dekking van het bedrag
van 9.814.32 zou kunnen worden voorzien door te beschik
ken over het gedeelte van het te verwachten overschot van
volgnummer 517 «Steun aan werkloozen". Dit volgnum
mer is oorspronkelijk uitgetrokken op 115.000.—, terwijl
het bij Raadsbesluit van 13 Januari 1930 is verminderd met
f 7.000.en dus gebracht op 108.000.—. Aangezien de
uitgaven 90.000.hebben bedragen, kan een overschot
van ten minste 18.000.worden verwacht.
De bij dit voorstel overgelegde begrootingsstaat moet ten
slotte worden vervangen door den staat, waarop de vermin
dering van volgnummer 517 met 9.814.32 is aangegeven.
Burgemeester en Wethouders stellen derhalve voor dezen
begrootingsstaat goed te keuren.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het ge
wijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXIV. Voorstel tot toekenning van eene bijdrage, groot
15000.aan het «Fonds voor aanleg, onderhoud en beheer
van Wandelparken", ten behoeve van de verdere afwerking
en het onderhoud van het z. g. verkleinde plan van den aanleg
van «de Leidsche Hout" en tot vaststelling van den desbe-
treffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. No. 91.)
De Voorzitter deelt mede, dat ook bij dit voorstel de
begrootingsstaat dient gewijzigd te worden, zoodanig, dat
voor 98.785.68 moet worden gelezen 108.600.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het gewijzigde voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
XXV. Praeadvies op het verzoek van Mej. Dr. C. R. Bakker,
om ontslag als leerares aan de Hoogere Burgerschool voor
Meisjes.
(Zie Ing. St. No. 94.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXVI. Praeadvies op het verzoek van Dr. P. Endt, om
eervol ontslag als leeraar aan de Hoogere Burgerschool met
5 jarigen cursus en aan de Hoogere Burgerschool voor
Meisjes.
(Zie Ing. St. No. 95.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXVII. Voorstel inzake eventueele splitsing van de betrek
kingen van Gemeente-Archivaris en Directeur van het Stede
lijk Museum «de Lakenhal".
(Zie Ing. St. No. 96.)
De heer Manders zegt, dat uit de mededeeling in het
Ingekomen Stuk, n.l. dat rekening gehouden moet worden
met de mogelijkheid van splitsing dezer betrekking, blijkt, dat
vooropgesteld wordt, dat het College niet ongenegen is, zoo
mogelijk, beide betrekkingen in één hand te leggen. Spreker
verzoekt daarmede bij de oproeping van sollicitanten rekening
te houden. Wanneer deze betrekkingen gescheiden worden,
acht spreker, waar de functie van Archivaris gewichtiger is
dan die van Directeur van de Lakenhal, de jaarwedde van
4000.tot 5000.voor beide functies geen goede ver
houding; hij zou voor de betrekking van Archivaris een hooger
salaris willen zien toegekend dan nu bepaald is. Spreker
vreest, dat men voor dat salaris, wanneer tenminste beide
betrekkingen afzonderlijk bekleed worden, geen geschikten
Archivaris zal krijgen.
De Voorzitter zegt, dat het College wel degelijk de
mogelijkheid in het oog houdt, om beide betrekkingen aan
één persoon op te dragen. Het College meent, dat de betrek
king van Archivaris in dezen primeert en dat allereerst ge
zocht moet worden naar een goeden Archivaris. Verder stelt
het voor het salaris te laten, zooals het nu is, omdat het niet
vooruit wenscht te loopen op de voorstellen, die door de
commissie ad hoe te dezen eventueel aan den Raad zullen
worden voorgelegd. Spreker acht het volstrekt niet uitgesloten,
dat deze commissie op dit punt wijziging zal voorstellen; zij
zal misschien bedacht zijn op de vraag, of beide betrekkingen
van gelijke waarde zijn en of de een hooger dan de ander
bezoldigd moet worden. Het College wilde niet vooruitloopen
op de beraadslaging, die de Raad te zijner tijd daarover zal
houden.
De heer Wilbrink meent toch, dat men met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders den verkeerden weg op gaat,
vooral ook na de mondelinge toelichting van den Voorzitter.
Indertijd heeft men, omdat de Archivaris ook was Directeur
van de Lakenhal, gekregen een Adjunct-Directeur aan de
Lakenhal en Mr. Verburgt aan het Archief, omdat men
meende dat in verband daarmede ook aan het Archief een
wetenschappelijk gevormd man moest worden verbonden.
Waar die twee personen waarschijnlijk in dienst zullen
blijven, zal nu volgens het voorstel van Burgemeester en
Wethouders toch weer aan het hoofd van eiken dienst af-