DONDERDAG 23 JANUARI 1930. 75 den zoo laag mogelijken prijs. Men moet nu niet zeggen: de kleine verbruikers krijgen daardoor maar 3.per jaar, want ook de 146 millioen, die jaarlijks aan accijnzen worden geheven, komen bij kleine bedragen binnen. Het gaat over de vraag, of de gevolgde methode goed is. Spreker vindt haar verkeerd. Spreker acht het van buitengewoon groot belang, dat vooral ook diegenen, die het meest gedrukt worden door het kapita lisme, door de economische verhoudingen, den indruk krijgen, dat men bij het gemeentebestuur vervuld is van den wensch hun in hun noodlijdenden toestand zooveel mogelijk tegemoet te komen. Spreker acht dat ook noodig voor den eerbied voor en het geloof in de democratische parlementaire ontwik keling van onze verhoudingen in het algemeen. Men vergete niet, dat in Leiden nog een groote massa van de bevolking leeft op den rand van het gebrek. De heer Parmentier. Een groote massa? De heer van Eck zegt, dat, wanneer de economische toe stand slechter wordt, deze menschen dikwijls gedreven worden tot wanhoop. Het parlementarisme heeft in deze dagen alle mogelijke moeite te doen om het ontzag te behouden, dat het in vroegere tijden heeft verkregen. Van links en rechts wordt op het oogenblik wantrouwen daarin gezaaid. Daarom acht spreker het van zoo groot belang, dat men in deze gemeente daaraan aandacht wijdt door het treffen van positieve maatregelen, waardoor men tegemoet komt aan hen, die het zwaarst worden gedrukt door de economische omstandigheden. De gemeente kan dit doen door haar producten voor geringen prijs en van goede kwaliteit ter beschikking van de burgers te stellen. De heer Parmentier. Wat is nu de geringe prijs? De laagste prijs? De heer van Eck heeft reeds gezegd, dat zijnerzijds wordt erkend, dat men niet direct van de winst afstand zal kunnen doen, maar de verlaging, die hij heeft voorgesteld, zal de fabriek niet in gevaar brengen. De heer Parmentier. Er is u aangetoond, dat het gas aan denkleinsten verbruiker geleverd wordt beneden den kostprijs. Nu vraag ik u: wat is de laagste prijs? De heer van Eck zegt, dat hem dit niet schelen kan. Spreker redeneert aldus: op het oogenblik brengt de fabriek een millioen op; kan die som van 100.000.er af; zoo ja, dan moet ze er af. Zoo krijgt spreker den laagsten prijs. De heer Wilbrink. Als u uw socialisme zoo op commerciëele basis stelt, zult u wel goed uitkomen! De heer van Eck komt thans tot enkele uitlatingen van den heer Goslinga, waarvoor hij dien Wethouder zeer dank baar is, omdat zij hem in staat stellen op enkele punten nog eens terug te komen. Tot tweemaal toe (eenmaal bij interruptie) heeft de Wethouder gezegd: Het is een phrase, dat de werkloosheid een uitvloeisel is van het kapitalisme. Spreker heeft zich over die uiting verbaasd en meent, dat de Marxistische verklaring van de crises, waarbij Marx heeft aangetoond, dat perioden van opgang moeten gevolgd worden door perioden van neergang, in verband staat met het kapi talisme, de winst-economie, zooals de heer Wilmer die zoo juist heeft geformuleerd. Na den wereldoorlog is de crisis als het ware permanent geworden. Dat beteekent natuurlijk niet, dat de werkloosheid in alle dorpen, steden en landen even sterk heerscht, maar wel, dat de economisch verst gevorderde wereld als geheel genomen nooit verlost zal worden van den geesel van de werkloosheid. Er is een wanverhouding gekomen tusschen het economisch verteringsvermogen van de massa en het maatschappelijk voortbrengingsvermogen. Daardoor is eigenlijk een toestand van onder-consumptie ontstaan. De wanverhou ding tusschen wat geproduceerd wordt en kan geproduceerd worden en hetgeen door de geringe verdiensten van de massa kan verteerd worden, geeft aanleiding tot werkloosheid. Het klassieke voorbeeld is dat van de bouwvakarbeiders: zij zijn werkloos, terwijl er nog krotten zijn, een groote behoefte aan woningen bestaat en de bouwmaterialen in voldoende mate voorhanden zijn, maar de woningen niet gebouwd worden, omdat de bouw geen voldoende winst oplevert. Dat hangt samen met de verhoudingen in de maatschappij, die er altijd op gericht zijn winst te maken. De heer Goslinga meent ook met de verwijzing naar Frankrijk en Rusland aangetoond te hebben, dat de stelling: de werk loosheid is een uitvloeisel van het kapitalisme, onjuist is. Spreker heeft reeds gezegd, dat, wanneer het kapitalisme de werkloosheid veroorzaakt, dit niet beteekent, dat zij overal groot moet zijn, maar wel, dat zij in het algemeen bestaat. Wat Frankrijk betreft, dient men dus te vragen: zijn er bepaalde redenen, waarom het kapitalisme in Frankrijk die werkloosheid niet in het leven roept en in andere landen wel? Spreker is niet tot in bijzonderheden op de hoogte van de economische verhoudingen in Frankrijk, maar er zijn wel enkele aanwijzingen, waaruit men kan afleiden, waarom de werkloosheid in Frankrijk niet in dezelfde mate aanwezig is als in andere landen. In de eerste plaats houdt dit land er een buitengewoon groot leger op na, dat dus bestaat uit menschen, die aan de arbeidsmarkt worden onttrokken. In de tweede plaats heeft het te worstelen met een soort «onderbevolking". Het heeft steeds behoefte aan den bijstand van vreemde inwoners om zijn productie op gang te houden. Het is veel gemakkelijker om, wanneer de arbeidsmarkt geen behoefte aan werkkrachten heeft, vreemdelingen te loozen dan ingezetenen. Bovendien is Frankrijk niet in die mate een groot industrieel land als Engeland, Duitschland en de Vereenigde Staten dat zijn; het is meer een agrarisch land. De heer Bosman. Noord-Frankrijk niet! De heer van Eck spreekt thans over het land in zijn geheel. De heer Bosman weet ook wel, dat er in Frankrijk veel Hollandsche arbeiders zijn, omdat er in Frankrijk zelf te weinig arbeiders zijn. Trouwens, Frankrijk is niet zoo'n industrieel land als Amerika en Duitschland. De heer "Wilbrink zegt, dat die industrie toch gesticht is door het kapitalisme. De heer van Eck zegt, dat er nergens iets anders is dan kapitalisme. De heer Wilbrink zegt, dat volgens den heer van Eck de werkloosheid een gevolg is van het kapitalisme, maar in Noord-Frankrijk, waar industrie is en dus ook kapitalisme, is geen werkloosheid. De heer van Eck zegt, dat, hoewel tegenwoordig de wereld een eenheid geworden is, er toch wel bijzondere redenen voor een bepaald land kunnen zijn. Dat het kapitalisme in zijn algemeenheid werkloosheid tot gevolg heeft, beteekent niet, dat overal in dezelfde mate werkloosheid moet heerschen. Nu zegt de heer Goslinga: in Rusland is het kapitalisme afge schaft. Dat is onjuist; het kapitalisme kan niet door de een of andere machtsdaad afgeschaft worden. Men heeft de kapi talisten onteigend, maar de invloed van het kapitalisme is in Rusland blijven heerschen; in den eersten tijd heelt men wel gedacht het kapitalisme te kunnen afschaffen, maar later bleek, dat men de industrie niet op een voldoend hoog peil kon brengen; misschien heeft de heer Goslinga wel eens gehoord van de N(ieuwe) E(conomische) P(olitiek). Dit bewijst, dat de opvattingen der communisten onjuist waren, maar dit zijn niet de denkbeelden der sociaal-democraten; door een machtsdaad kan men een politieke heerschappij veranderen, maar geeri maatschappij; die moet een groeiproces doormaken en Rusland was daarvoor niet rijp; er is geen sprake van, dat Rusland zou staan buiten de maatschappelijke verhoudingen. Volgens den heer van Es stelt de S. D. A. P. het zuiver materieele op den voorgrond en ijvert zij voor betere arbeids voorwaarden, voor meer loon en voor betere voeding en woningen: daardoor wordt het zedelijke meer op den voor grond gesteld en zullen de arbeiders zich op kunnen voeren tot hooger geestelijk en zedelijk peil. Het is volkomen juist, zooals spreker den vorigen keer gezegd heeft, dat men bui tengewoon hoogen prijs stelt op dat, wat men mist, maar dat men iets eigenlijk pas op de juiste waarde gaat schatten wanneer men het heeft gekregen. Wil men de waarde van stoffelijke dingen verkleinen, dan doet men het beste door te zorgen, dat iedereen zich in het bezit kan stellen van een behoorlijk levensbestaan, maar spreker meent niet, dat auto matisch uit den strijd voor een beter levensbestaan, dien de sociaal-democraten ook hier voeren, volgt, dat de mensch zich ook zal opheffen tot een hooger geestelijk en zedelijk peil; vooral in den laatsten tijd treedt in de S. D. A. P. het denkbeeld op den voorgrond, dat men, om maalschappelijk betere verhoudingen te krijgen, niet alleen moet arbeiden aan het verkrijgen van betere stoffelijke levensvoorwaarden, maar dat men ook moet trachten de menschen zelf door opvoeding en door eigen kracht op een hooger geestelijk en zedelijk peil te brengen; ook in het belang van het socialisme moeten de socialisten aan de zedelijke verbetering van den mensch arbeiden, omdat een maatschappij op hooger peil alleen mogelijk is, wanneer de menschen ook op hoog zedelijk peil staan. Niettegenstaande alle verschillen is er dus meer over-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 9