84 DONDERDAG 23 JANUARI 1930. kunnen uitmaken, en spreker ziet niet in, dat het georganiseerd overleg hierop een uitzondering zou maken. Spreker meent, dat juist ten aanzien van de personeels aangelegenheden er op dit moment wel aanleiding bestaat om daarop eens nader in te gaan, en vandaar zijn voorstel, dat ten doel heeft om te trachten in de toekomst te voor komen, dat misstanden worden geschapen, als men artikel 11 van de bestaande salarisverordening blijft handhaven. Intusschen kan spreker niet nalaten een opmerking te maken over de wijze, waarop de Wethouder zoo zonder meer in overweging geeft om sprekers voorstel, dat naar zijn oordeel beoogt om bestaande misstanden uit den weg te ruimen, niet aan te nemen. Het is hem n.l. opgevallen, dat ten aanzien van de voorstellen van de andere Raadsleden de grootst mogelijke welwillendheid aan den dag wordt gelegd, terwijl ten aanzien van sprekers voorstel zonder meer ge adviseerd wordt het te verwerpen, hetgeen aanstonds onge twijfeld zal geschieden. Spreker doelt hier b.v. op het voorstel van den heer Spendel in zake uitbreiding van de commissie voor het bewaarschoolonder wijs; daar de zaak van het bewaarschoolonderwijs op het oogenblik een punt van be spreking uitmaakt in de daarvoor aangewezen instanties, verdient het volgens den Wethouder alleszins aanbeveling om dat voorstel om praeadvies te zenden; zoo ook werd tegenover den heer Huurman, die tijdens de discussie een voorstel indiende betreffende de verordening op het bouwen en sloopen, de welwillendheid zoodanig in acht genomen, dat men het wel waard vindt om daarover praeadvies uit te brengen. Hetgeen spreker in zijn voorstel heeft belichaamd is echter volkomen analoog met hetgeen door de heeren Spendel en H uurman wordt voorgesteldten aanzien van sprekers voorstel wordt echter in overweging gegeven om het te ver werpen. Waar spreker dit voorstel niet in een opwelling of uit zucht om voorstellen in te dienen gedaan heeft, had hij gedacht, dat tegenover hem dezelfde welwillendheid in acht genomen zou worden als waarvan het College blijk geeft tegenover de rechterzijde; dit is een bewijs voor de juistheid van de herhaaldelijk geuite stelling, dat voorstellen van de sociaal-democraten zonder meer tot verwerping veroordeeld zijn. Spreker meent, dat het georganiseerd overleg op het oogenblik nog een punt van bespreking kan uitmaken en hij heeft er geen behoefte aan te wachten, tot men aanstonds in de Commissie ad hoe nog eens in den breede zal nagaan of wijziging in den bestaanden toestand noodzakelijk is; sprekers meening is gevestigd en hij hecht in dit verband veel meer waarde aan de uitspraak van den Raad over deze aangelegenheid dan aan die, welke hij aanstonds van de Commissie kan verwachten. Men mag toch verwachten, dat men de beteekenis van het georganiseerd overleg in groote trekken begrijpt; men heeft in Leiden een toestand als in geen enkele andere gemeente en alle middelen, die kunnen strekken om aan dien toestand een einde te maken, moeten te baat worden genomen; daarom dringt spreker aan op aan neming van zijn voorstel. Spreker acht de vraag van den heer Goslinga, waar het geld voor de door spreker ter sprake gebrachte pensioenaan gelegenheden vandaan moeten komen, zeer vreemd, omdat die vraag nooit aan iemand, die voorstellen doet, die uitgaven voor de gemeente met zich brengen, wordt gesteld. Spreker moet dan ook het antwoord op die vraag schuldig blijven, omdat de heer Goslinga even goed als spreker weet waar dat vandaan moet komenhij heeft waarschijnlijk dezelfde bron op het oog als de heer Goslinga. De strekking van sprekers betoog was echter, dat hij erkent het moreele recht van het gemeentepersoneel, dat, wanneer de economische toestand in het algemeen verbeterd is, waarvan de begrooting getuigenis aflegt, erkende wanverhoudingen en misstanden bij de salariëering van dat personeel uit den weg moeten worden geruimd. Spreker gelooft niet, dat er gevaar bestaat, dat hier de financiëele draagkracht der gemeente zal worden overschreden. Hij heeft in eerste instantie met gegevens, waaraan men waarde mag hechten, aangetoond, dat Leiden, wat de loonen der werklieden betreft, tot de slechtst be talende gemeenten behoort. Waar de toestanden in de ge meente zich hebben gewijzigd, zou het geen overdreven luxe zijn, om aan rechtmatige grieven tegemoet te komen, en het is tegenover de burgerij alleszins verantwoord om de daarvoor benoodigde gelden te voteeren. De heer Spendel wil beginnen met een klein interludium. Toen hij des middags de vergadering verliet, na de rede van den heer van Eek te hebben aangehoord, was hij inder daad opgewekt. Hij ging naar huis, de lichten in de Breestraat glunderden hem vroolijk toe en hij dacht zelfs, dat de Maars- manssteeg de Rue de Bref was, de brug bij Vroom en Dreesmann was hem licht te gaan en hij kwam thuis in een zeer aan gename stemming. Het eten smaakte hem zeer goed en hij zette zich neer om een uiltje te knappen. Toen hij even gezeten had, knapte het uiltje af, omdat bij hem de gedachte oprees, dat in hetgeen de heer van Eek had gezegd toch wel grond was, om niet zoo optimistisch en verheugd te zijn. De heer van Eek, die als doel van het socialisme noemt een opvoeding tot zedelijke en geestelijke verheffing, denkt alleen aan het lichamelijke en weet zich niet op te heffen tot het begrip, dat in den mensch ook een ziel leeft, die een hoogere bestemming heeft. Als het lichaam tusschen enkele plankjes is gelegd en dat overschot is neergedaald in de aarde, dan is het met den mensch nog niet uit volgens de christelijke beginselen. Er ia in den mensch ook een ziel, waarom de mensch niet behoort te worden opgevoed met brood en spelen alleen, doch door de christelijke beginselen tot zedelijkheid en rechtvaardigheid. Spreker had eerst gedacht in den heer van Eek een medestander te hebben gevonden, maar toen stuitte hij er weer op, dat dit ophoudt daar, waar het de zorg voor de ziel betreft, zoodat spreker toen ten slotte tot de erkenning kwam, dat de heer van Eek toch niet zoo dicht bij hem stond als hij na zijn rede aanvankelijk had gedacht. Immers, er is nog iets meer en iets hoogers dan het lichaam. Reeds Horatius zeide: non omnis moriar (niet alles in mij zal sterven). Horatius staat tenslotte nog dichter bij de christenen dan de heer van Eek, die alleen de middelen wil verschaffen tot lichamelijke opvoeding en verheffing van de menschen. Het spijt spreker, dat de heer van Eek, dien hij beschouwt als een man van vaste beginselen, van idealen, waarvoor hij evenals de martelaren in het Colosseum zou willen sterven, zich niet kan opheffen tot de hoogte, dat hij de inzichten kan begrijpen en overnemen van hen, die wel geheel andere idealen en opvattingen hebben, maar die toch niet tegenover hem staan, die trachten op te heffen al hetgeen in den mensch meer is dan het lichaam. De heer van Eek zegt wel, dat hij ook de geestelijke ontwikkeling van den mensch wil, maar wat verstaat men daaronder in zijn kring? Die opvatting staat zeer ver af van die van de rechterzijde en van vele liberalen omtrent den mensch Ongecorrige er cl.) De Voorzitter schorst de vergadering wegens ongesteldheid van den heer Spendel. Na eenigen tijd heft de Voorzitter in verband met het overlijden van den heer Spendel de vergadering op en verdaagt deze tot Vrijdag 24 Januari 1930, des nm. te 2 uur. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 18