82
DONDERDAG 23 JANUARI 1930.
Volgens den Wethouder moet het publiek belang doorslag
gevend zijn en uit dat oogpunt is z. i. het uitvoeren van
werken in eigen beheer niet gewenscht.
De heer Splinter voegt spreker toe, dat deze hem blijkbaar
niet. heeft begrepen.
Spreker houdt staande, dat de Wethouder heeft gezegd,
dat het uitvoeren van werken in eigen beheer niet in het
publiek belang is. Voor de juistheid van die bewering heeft
de Wethouder geen enkel bewijs aangevoerd, terwijl hij met
geen enkel woord de bewijzen, door spreker bijgebracht, heeft
bestreden. De gegevens, door spreker uit den Haag aange
voerd, zegt de Wethouder niet te kunnen beoordeelen, maar
wanneer in November bij het sectie-onderzoek de opmerking
wordt gemaakt, dat het aanbeveling verdient over te gaan
tot uitvoering van werken in eigen beheer, mag men aan
nemen, dat een Wethouder, als hij tegenstander van dat
stelsel is, materiaal zal verzamelen om dit te kunnen bestrijden.
Dat de Wethouder sprekers voorstel niet met feiten heeft
kunnen bestrijden, is voor spreker voldoende bewijs, dat hij
niet in staat is geweest bewijsmateriaal ten gunste van zijn
standpunt te krijgen.
De Wethouder zeide verder, dat de door spreker genoemde
werken alle in de crisis-jaren waren gemaakt. Spreker heeft
de volgende werken genoemd, welke in eigen beheer zijn uit
gevoerd:
Schoten, 100 arbeiderswoningen, in 1924;
Hengelo, 12 arbeiderswoningen, in 1922;
Arnhem, Tranformatorenhuis, in 1926;
Nijmegen, 100 arbeiderswoningen, in 1923;
Hilversum, woningbouw, in 1921;
's-Gravenhage, Bewaarschoolbouw en schilderwerk, in 1921
Provinciaal Ziekenhuis Duinen Bosch, schilderwerk, in 1924;
Gouda, woningbouw, in 1922.
Het 10de Congres der Duitsche gemeenten sprak zich op
27/28 Mei 1925 uit voor het eigen beheersysteem, terwijl het
voorstel van het gemeentebestuur van Hilversum om een nieuw
Raadhuis te bouwen in eigen beheer dateert van 19 October 1927.
Laat de Wethouder nu maar eens aantoonen, zegt spreker,
dat die werken in de crisis-jaren, dus tusschen 1914 en 1919,
zijn uitgevoerd.
Spreker constateert nogmaals, dat de Wethouder geen enkel
bewijs ter weerlegging van de verdediging van sprekers voor
stel heeft kunnen aanvoeren, en tart den Wethouder met
feiten en daden zijn standpunt te verdedigen.
De heer Splinter is tegenover de ingezetenen verplicht te
bewijzen, dat zijn beleid juist is en dat het in het algemeen
belang is de werken aan te besteden en dat sprekers voorstel
het algemeen belang niet dient; de heer Splinter is daartoe
niet in staat; de feiten bewijzen het tegendeel.
De heer Goslinga heeft gisteren, zooals hij zeide, een gerefor
meerde preek gehouden en met een zekeren trots verklaard,
dat hij 7 dagbladen per dag leest; blijkbaar leest hij alleen
maar wat over en tegen de socialisten wordt geschreven
wanneer de heer Goslinga de brochure van den heer Drees
»Het Overheidsbedrijf" gelezen had, zal hij ook tot een andere
gedachte komen. Ook spreker leest een en ander en zal den
heer Goslinga iets voorlezen, waaruit deze ondanks zijn veel-
belezenheid wellicht nog iets leeren kan en voordeel kan trekken
ten gunste der gemeente n.l. het volgende:
»Een algemeen bekend feit toch is, dat vele financieel zwak-
staande bouwers zich er in de allereerste plaats toe laten
verleiden om bij openbare aanbestedingen mede in te schrijven
voor lage bedragen. Zij hopen daardoor werk te krijgen en
trachten op een zoodanige wijze hieraan te komen. In een
zoodanig geval wordt de aanbesteder niet bedreigd door z.g.
»opzetjes" doch stelt zich daarentegen aan andere financiëele
bezwaren bloot. Als het werk maar eenigszins tegenloopt, zitten
deze aannemers direct aan den grond. Zij kunnen dan de
leveranciers van de berioodigde bouwmaterialen niet meer
betalen, trachten vaak tegen een abnormaal hooge rente gelden
te leenen, waardoor onder de hand de voortgang van het
bouwerk ernstig wordt belemmerd, zoodat niet zelden faillis
sement van den bouwer het einde is."
Reeds vele jaren geleden schreef hierover dr. J. A. B. Kipp
het volgende neer:
«Een tweede euvel, bij aanbesteding vaak optredend, is het
feit, dat financieel zeer zwak staande aannemers zich laten
verleiden tot inschrijving voor zéér lage bedragen. Huneenig
doel is daarbij: het bestaan te rekken. Zij hebben geen kapitaal,
moeten schulden betalen en daarom hebben zij vóór alles geld
noodig. Zij hopen door het werk te krijgen, over den kritieken
tijd heen te komen, maar in den regel blijken zij niet bij
machte het zoover te brengenzij komen hun verplichtingen
niet na, moeten daarvan omdat er niets op hen te verhalen
valt worden ontslagen of: zij gaan failliet, en in ieder geval
lijden niet zij, maar hun leveranciers en de aanbesteder
groote schade.
Dreigt er dus gevaar van te hooge inschrijvingen, vooral
ook te lage aanbiedingen moeten, hoe verleidelijk zij ook
schijnen, met groote zorgvuldigheid worden geschuwd. Men
kan bijna zeker zijn, met minderwaardige aannemers te doen
te hebben, in ieder geval minderwaardig werk te bekomen,"
Als bewijs voert spreker aan hetgeen geschied is in Tuin-
stadwijk. Die woningbouwvereeniging had het 2e bouwblok
aanbesteed; de laagste inschrijving was, spreker zal geen namen
noemen, want dat is niet noodig, 385.000.—.
Het werk is gegund aan den laagsten inschrijver voor dat
bedrag, maar deze bleef halverwege in de uitvoering steken,
omdat hij geen geld meer had. Het werk is toen verder af
gemaakt door derden voor een bedrag van 126,800.nadat
verschillende bezuinigingen noodzakelijkerwijze moesten worden
gedaan, wilde men zoo ongeveer aan de eenmaal gedachte
huren kunnen vasthouden. Ondanks deze bezuinigingen kostte
deze stagnatie aan de woningbouwvereeniging ongeveer 3000.
buiten de ingevoerde bezuinigingen.
Spreker heeft nog een tweede geval, n.l. dat van de woning
bouwvereeniging «Eensgezindheid", waarbij het bestuur meer
malen bij het gemeentebestuur heeft moeten aankloppen om
de termijnen vroeger uitbetaald te krijgen, omdat de aannemer
anders zijn werk niet zou kunnen afmaken.
Spreker herinnert verder aan een opzetkwestie, welke zich
eenige jaren geleden in de aannemerswereld heeft voorgedaan
en waarover Mr. B. P Gompertzin Het Algemeen Handelsblad
van 8 Juli 1923 heeft geschreven. Een negental aannemers
kwam overeen om op een inschrijving van 220.000.— een
z.g. «pot" te zetten van maar even 106.000waarvan
52.000.voor de firma, aan wie het werk werd gegund,
en 54.000.— voor de overige inschrijvers was bestemd.
Een ander geval speelde zich in 1927 te Leeuwarden af.
Een bekende groote firma had een werk aanbesteed, dat werd
aangenomen door een inschrijver, die buiten den »pot" stond,
voor/91.000.terwijl de opvolgende inschrijver 116.000.
vroeg, precies het bedrag meer, dat men als «opzet" was
overeengekomen.
Het boycott-systeem is een middel, waarvan het particulier
initiatief zich gaarne bedient om bij inschrijvingen het onge-
wenschten mededingers zoo moeilijk mogelijk te maken, door
te trachten de levering van de voor de uitvoering van het
werk benoojligde materialen te voorkomen of de prijzen zoo
hoog op te drijven, dat het aangenomen werk noodwendig
verlies moet opleveren.
Het Cement-syndicaat, zetelende te 's-Gravenhage, leent
zich zelfs tot dergelijke practijken, gezien hetgeen zich afspeelde
bij het door spreker zooeven genoemde werk. Vóór de aan
besteding plaats had, waren de inschrijvers overeengekomen
een bedrag van f 25.060.op de aanbestedingssom te zetten
om dit bedrag na afloop onder elkander te verdeelen. De met
de uitvoering van het werk belaste architect stelde zich,
toen dit voornemen bekend werd, in verbinding met een
beton-firma te Dokkum, met de vraag of deze firma bereid
was mede in te schrijven. Ten einde zijn prijsberekening te
kunnen maken, vroeg de aangezochte betonfabrikant telefonisch
aan het kantoor van het Cement-syndicaat prijsopgave voor
40000 K.G. cement franco Rotterdam om niet te laten
merken, dat het voor Leeuwarden bestemd was. Hij kreeg
echter ten antwoord, dat het cement niet voor Rotterdam,
maar voor Leeuwarden bestemd was en dat men van alles
op de hoogte was. De prijsopgave bleek dan ook 1200.
hooger te zijn dan verwacht was. Daarna is nog getracht
dien fabrikant van zijn voornemen, om naar het werk mede
te dingen, af te houden door hem 10.000.te bieden.
Zoo heeft de Bond van Waschindustrieelen in Nederland
in zijn strijd tegen het gemeentelijk waschbedrijf te Amsterdam
een ware terreur uitgeoefend op de leveranciers van wasch-
machines, die met boycott werden bedreigd, wanneer zij den
moed hadden aan het gemeentebedrijf te leveren. Zulke mid
delen meent het particuliere bedrijf zich te mogen veroorloven
als men zich de te groote winsten ziet ontgaan; aldus wordt
getracht de Overheid te belemmeren in de uitvoering van
haar sociale taak.
In de Nieuwe Leidsche Courant, het lijfblad van den heer
Goslinga, van 22 Januari 1930 leest spreker het volgende:
«Nadat dit schip was aangekocht heeft de heer S. Simons Jr.,
de Directeur van de N.V. Frank Rijsdijk een aanklacht inge
diend tegen de directeuren van Simons' Metaalhandel bloed
verwanten ter zake dat deze op den koopprijs een bedrag
van 250.000 Mark hadden gelegd en dat dus de Stollberg
voor de N.V. Frank Rijsdijk's Industrieele Ondernemingen
1| ton duurder kwam dan de eigenlijke koopprijs."
Degene, die dit verraden heeft, heeft daarvoor peper in zijn
oogen gekregen.
Spreker memoreert verder een geval van knoeien door een
Leidsch aannemer bij de uitvoering van de verfwerken voor
1930, door Burgemeester en Wethouders ter bestrijding der
werkloosheid vervroegd uitgevoerd; hij brengt alle lof aan
den gemeenteschilder en aan den opzichter, die, nadat de
schilder hem op de hoogte had gesteld, heeft ingegrepen.
Volgens het bestek moeten alle verfwaren op de gemeente-