DONDERDAG 23 JANUARI 1630. 81 lijk 24 uur op het bed in de ziekenzaal blijft liggen. Zij zou gaarne willen, dat daarnaar een onderzoek werd ingesteld. Sinds spreekster lid van den Raad is, heeft zij verleerd zich te verwonderen over uitlatingen van Dr. van Es. Bij de gemeenteraadsverkiezingen werd door de anti-revolutionairen gezegd, dat het van zooveel belang was, dat Dr. van Es in den Raad zou komen, maar spreekster meerit, dat, wanneer er anti-revolutionaire arbeiders zijn, die de raadsverslagen lezen, tot de ontdekking zullen komen, dat Dr. van Es steeds een eigenaardig standpunt inneemt als het gaat om een arbeidersbelang. Als voorbeelden noemt zij de discussie over het waschbureau, waarbij Dr. van Es sprak over vrouwen, die dertig jaar en langer gewasschen hadden en die veel sterker waren dan meisjes van 20 jaar, die zelf niet hoefden te wasschen, zijn bewering, dat het dragen van klompen zoo gezond was, en zijn stemmen tegen het verstrekken van de schoolvoeding ook gedurende de vacantie. Ook zeide Dr. van Es, dat het baden der oudjes in het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis om de 3 weken voldoende was, dit ter beoordeeling van den Vader of Moeder van dit gesticht, terwijl hij toch wel weet, dat reinheid voor ouden van dagen nog meer noodig is dan voor ieder ander. De heer Wilbrink heeft verkeerd gedaan door te trachten het voorstel tot oprichting van een gemeentelijk tehuis voor ouden van dagen belachelijk te maken, want hij weet zeer goed, dat spreekster niet heeft gezegd voor elke verpleegde een vrije kamer en een speciale verpleegster te wenschen, maar dat zij alleen gevraagd heeft een betere verpleging en kleinere zalen. De heer Wilbrink heeft ook, toen spreekster de wenschelijk- heid van meer baden betoogde, tegen den heer Schüller ge- interrumpeerdjij baadt je zeker niet erg dikwijls; dat kan je wel aan je gezicht zien. Spreekster meent, dat de heer Wilbrink met,deze interruptie niet den heer Schüller, maar zich zelf naar beneden haalt; wanneer de heer Wilbrink, zooals de heer Schüller, een betrekking binnenshuis had en niet, zooals nu, buitenshuis, dan zou zijn kleur ook anders zijn dan nu. De opmerking van den heer Goslinga, dat spreekster niet den schijn moest wekken, dat het bezoek van Burgemeester en Wethouders aan het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis geschied was naar aanleiding van haar opmerking in de sectie-vergadering, was niet juist. Spreekster heeft haar voldoening over dat bezoek uitgesproken en meende in den Raad de aandacht op deze stichting te moeten vestigenzij heeft evenwel niet gezegd, dat dit gebeurd was naar aanleiding van haar opmerkingen, want zij wist zeer goed, dat dit bezoek reeds eerder had plaats gehad. De heer Goslinga zeide verder, dat ouden van dagen liever in hun omgeving blijven en dat heeft spreekster niet bestreden. Naar haar meening zullen zij er echter eerder toe overgaan in een inrichting hun intrek te nemen, welke voldoet aan redelijke eischen, dan dat zij, zooals nu wel gebeurt, liever honger lijden en in een krot wonen, dan opgenomen te worden. Spreekster verwijst hierbij naar den Haag. De Wethouder had niet behoeven te zeggen, dat de menschen niet gedwongen worden om naar een dergelijke inrichting te gaan, dat, indien zij daarheen gaan, dit uit vrijen wil doen, dat is onjuist; als zij daarheen gaan, doen zij dit noodge dwongen, want hij had evengoed kunnen zeggen: als de ondersteunden te weinig steun ontvangen, doen zij dat uit vrijen wil, want zij behoeven dien niet aan te nemen. Spreekster meent, dat de menschen door den nood ge dwongen worden daarheen te gaan. De heer Schüller zegt, dat, indien hij niet kan voldoen aan het verzoek van den Voorzitter om zeer kort te zijn, dit niet aan hem ligt, maar aan het College, dat niet op al de door hem gestelde vragen heeft geantwoord. Hij constateert tot zijn genoegen, dat de Wethouder dezen middag heeft .toegegeven, dat de loodgieterswerkzaamheden, in eigen beheer uitgevoerd, een bezuiniging hebben gebracht. Dinsdagmiddag ontkende hij het nog, maar ook hier bewijzen de feiten, dat het uitvoeren van werken in eigen beheer voor de gemeente voordeelig is. De heer Zitman heeft blijkbaar niet begrepen wat spreker over de houtleverantie heeft gezegd. Toen de Commissie den houtvoorraad inspecteerde, kreeg spreker op zijn vraag, of in het bestek de levering van 1ste soort hout was voorgeschreven, van den Directeur een bevestigend antwoord, maar toen spreker er op wees, dat verschillende stapels hout niet 1ste soort hout waren, moest de Directeur dat toegeven. Natuurlijk is ook spreker van meening, dat men voor diverse werken geen 1ste soort hout behoeft te gebruiken, maar juist met die wetenschap heeft hij er bezwaar tegen gemaakt, dat men een aanbesteding houdt, waarbij de levering van 1ste soort hout wordt geëischt, en dan den leverancier de vrijheid geeft om voor werkzaamheden, waar voor geen 1ste soort hout noodig is, een minder soort te leveren, terwijl hij dan toch volgens de aannemingssom voor lste soort betaald krijgt. Dat juist is wat spreker heeft be toogd, blijkt hieruit, dat de Directeur bij de behandeling van de begrooting van Fabricage heeft medegedeeld, dat een andere wijze van aanbesteden is toegepast, waarbij met sprekers opmerking is rekening gehouden. Hedenmiddag heeft spreker dan ook den gedachtengang van den Wethouder- niet goed begrepen, want als de leverantie goed in orde was, waarom dan verandering gebracht in de wijze van aanbe steden teneinde uitwassen te voorkomen? Overgaande tot beantwoording van den Wethouder, begint spreker met diens verklaring, dat in gemeenschappelijk overleg door de Commissie van Fabricage de reorganisatie van den Plantsoendienst onder de oogen is gezien. De Wethouder heeft het in andere bewoordingen gezegd, maar hetgeen hij heeft verklaard komt op hetzelfde neer als wat spreker er over in het midden heeft gebracht. De Wethouder kan toch niet ont kennen, dat de Commissie zoowel den Directeur als den be trokken opzichter een opdracht heeft gegeven om in een be paalde richting een rapport uit te brengen en dat de Commissie vernam, dat zoowel de Directeur als de opzichter erkenden niet te weten, dat zij in deze richting een reorganisatie rapport moesten indienen. Dus na gemeenschappelijk overleg heeft de Commissie van Fabricage dan toch maar ingegrepen! Dat die vergadering juist een week vóór de behandeling van de begrooting door den voorzitter-Wethouder is belegd, heeft spreker dan ook zoo aangevoeld, dat de bedoeling was daardoor de oppositie in den Raad voor het reorganisatie rapport te verijdelen. De Wethouder heeft door loonen te vermelden van /34. ƒ37.—, 38.en ƒ39.willen aantoonen, dat de loonen te Leiden zoo hoog zijn, maar hij kan toch niet ontkennon, dat Leiden onder de gemeenten boven de 20 000 inwoners op de 39ste plaats staat, waarbij nog komt, dat de door den Wet houder genoemde loonen verkregen zijn door het maken van een aantal overuren en dat het niet de volgens de salaris regeling geldende loonen zijn. Met geen woord is de Wethouder ingegaan op sprekers opmerkingen over de losse arbeiders, die 27.per week hebben en verstoken zijn van periodieke verhoogingen. Ook dat zal hij niet kunnen ontkennen, want spreker heeft een staat bij zich, bevattende de namen en de loonen van die arbeiders. Volgens den Wethouder is het door spreker ge noemde getal van 64 losse en tijdelijke arbeiders, die in ge meentedienst zijn, onjuist en moet dit 47 zijn; wanneer dat cijfer juist is, wat hebben de Raadsleden dan aan een ofïi- ciëele opgave, door Burgemeester en Wethouders verstrekt en in de Leeskamer ter inzage gelegd, waaruit spreker het door hem genoemde getal heeft overgenomen? Spreker acht het antwoord van den Wethouder betreffende de uitgifte van gemeentelijke gronden in erfpacht nietszeggend; de Wethouder draait er om heen; zoo zijn volgens hem de gronden, die te koop staan, niet geschikt voor erfpacht. Wie maakt dat uit? En als er dan gronden zijn, die verkocht kunnen worden, welke gronden zijn dan aanwezig voor uit gifte in erfpacht? Het zou royaler zijn, als het College geen schuilevinkje speelde, maar eerlijk en open verklaarde tegen uitgifte in erfpacht te zijn; dan weet men wat men op dit gebied aan Burgemeester en Wethouders heeft. Spreker ver zoekt den Wethouder nu eens duidelijk het standpunt van Burgemeester en Wethouders te verklaren. De Wethouder heeft wel duidelijk gezegd, dat hij er niet aan dacht de onderhoudswerken in eigen beheer uit te voeren, maar spreker heeft niet gevraagd, hoe de Wethouder er over dacht, maar welke de gedachten van het College waren. Spreker verzoekt dus allereerst een positief antwoord op de vraag, hoe het College in zijn geheel daarover denkt. De heer Splinter merkt op, dat hij dat duidelijk heeft gezegd. De heer Schüller vraagt den Wethouder dan een positief antwoord. Van de 3 Raadsleden-aannemers, de Wethouder inbegrepen, die na spreker het woord hebben gevoerd, heeft één met geen enkel woord sprekers verdediging van zijn voorstel be streden; de tweede heeft schuchter getracht sprekers voor stel te bestrijden, maar dat is bij een slappe poging gebleven. De Wethouder heeft de vraag gesteld, waarom spreker deze zaak niet heeft besproken in September, toen het adres der Federatie aan de orde was; toen ging spreker accoord met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Wethouder gevoelde wel, dat spreker zich zou beroepen op hetgeen hij in de commissie had gezegd, en daarom zeide hij het ook maar voor alle zekerheid. De Wethouder wist, dat spreker op het standpunt stond van het uitvoeren van werken in eigen beheer, en men achtte als tijdstip voor de bespreking van een zoo belangrijke aangelegenheid als deze het meest aangewezene dat van de behandeling der begrooting.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 15