78
DONDERDAG 23
JA NÜARI 1930.
partygenooten en spreker hebben zich vergist in eigen kracht
en de elasticiteit van het kapitalisme, want de achturendag
is er wel gekomen.
In dit verband wil spreker een vergissing van den Paus
met betrekking tot den achturendag voorlezen. In 1907 wendde
een Belgisch Minister zich daarover tot den Paus, die hem
schreef
»Geen menschelijke of goddelijke wet kan den gezonden,
krachtigen en vlijtigen werkman gebieden in plaats van 10
of P2 maar 8 uur te arbeiden. Het vastleggen van zoo'n
gebod in een wet zou een aanslag zijn op de persoonlijke
vrijheid, een beperking van het kostbare vermogen der men
schen, zijne handen en zijn geest bezig te houden."
Daaruit blijkt, dat er een tijd is geweest, waarin de acht
urendag werd beschouwd als een hersenschim, als een
dwaasheid.
De heer Manders: Hem voor te schrijven!
De heer van Eck zegt, dat hij toch voorgeschreven is.
Spreker verwacht, dat eens de tijd zal komen, waarin de
medezeggenschap, waarvoor nu alleen gevoeld wordt door de
socialisten, als de natuurlijkste zaak van de wereld wordt
beschouwd.
Spreker komt thans terug op zijn betoog over de be
vordering van den tuinbouw, hetwelk nog altijd verkeerd
begrepen is.
Spreker heeft niet betoogd, en vooral Maandag j.l. niet,
dat daardoor de werkloozen te werk gesteld kunnen worden,
maar hij heeft wel gezegd, dat het zou moeten geschieden
in het belang van de bevordering van den economischen
toestand.
Op het oogenblik wordt Leiden omringd door een reeks
van weilanden, die aan weinig menschen werk en brood ver
schaften, terwijl in het veebedrijf buitengewoon lage loonen
worden uitbetaald. De tuinbouwbedrijven verschaffen aan
oneindig veel meer menschen werk. Vooral in de tuinbouw-
nij verheid worden veel betere loonen uitgekeerd dan in het
veebedrijf. Nu moet men evenals bij de bevordering van de
industrie in het algemeen het oog houden op de toekomst.
Het kan niet anders of er komt steeds meer vraag naar
groenten en vruchten; in den tegenwoordigen tijd ziet men
meer en meer in, dat het gebruik van groenten en vruchten
in het belang van den mensch is. üok is gemakkelijk te voor
spellen, dat het gebruik van bloemen steeds meer zal toenemen,
zoodat die artikelen meer waarde zullen krijgen en meer en
meer gevraagd zullen worden. Spreker acht het een gezonde
tactiek, hetgeen ook in vele andere plaatsen gebeurt, n.l. dat
de gemeente tracht zulks te bevorderen. Nu voert men daar
tegen aan, dat de tuinbouw op het oogenblik overvoerd is
en dat men zijn artikelen moeilijk kwijt raakt. Dit is evenwel
ook met vele andere artikelen het geval, ook met boter en
kaas, maar wanneer men een artikel heeft, waarnaar men in
de toekomst steeds meer vraag kan voorspellen, is het
verstandig om dat te steunen. Spreker leest in het Jaarverslag
van de Zuid-Hollaudsche eilanden de volgende stem uit den
tuinbouw zelf:
»Er wordt wel eens beweerd dat er te veel wordt ge
produceerd. M.i. is dit niet waar, daar het afzetgebied nog
belangrijk kan worden uitgebreid. Als men de enorme uit
breiding ziet van de laatste 5 jaren zal niemand durven be
weren dat de afzet gelijken tred heeft gehouden. Ziet men
eens rond in eigen land, dan merkt men, dat er nog streken
genoeg zijn, waar groente nog luxe is, terwijl zij in de
groentencentra bijna waardeloos zijn. De distributie van de
binnenlandsche groentenvoorziening laat nog veel te wenschen
over. Ligt de schuld bij den handel of zijn er andere factoren,
die belemmerend werken op den afzet? Slechte wegen, ge
paard gaande met dure tollen en veren, hooge spoorvrachten
zijn m.i. de voornaamste factoren, die den binnenlandschen
afzet in den weg staan. Gelukkig zien wij bij het wegen-
vraagstuk belangrijke verbetering. Ik hoop dan ook en geloof
dat zeker, dat, als die zaak haar beslag heeft gekregen, dit
den afzet in het binnenland ten goede zal komen, wat vooral
in tijden van overproductie van veel beteekenis zal zijn.
Het buitenlandsche groentenverbruik is over het algemeen
zeer gering en zij, die al eens meer over de grens zijn geweest,
zullen dat zeer zeker met mij eens zijn. Daarom schreef ik
zooeven, dat er niet -te veel wordt geproduceerd, maar dat
de afzet te gering is. Een krachtige reclame voor het groenten-
verbruik, vooral in het buitenland, zal zeer zeker verrassende
resultaten opleveren."
Het verheugt spreker, dat de heer Goslinga eenige waar-
deerende woorden heeft gewijd aan zijn idee en dat het
College bereid is zijn plan te bevorderen, althans in dien
zin, dat het huurders van weiland in staat stelt het land te
scheuren; spreker hoopt, dat mettertijd Burgemeester en
Wethouders ook nog tot verderen steun zullen overgaan.
De heer Spendel wees op de verwildering der zeden en
deed een beroep op het gemeentebestuur om strenger op te
treden tegen pornografische lectuur. Men moet met de uit
drukking «verwildering der zeden" eenigszins oppassen; het
komt spreker voor, dat oudere menschen dikwijls een ver
keerd idee hebben van de jeugd, niet alleen nu, maar dat is
altijd gebeurd; men vindt de jeugd te weinig ernstig, maar
men vergeet zelf wat de jeugd is.
Spreker gaat nog even verder terug dan de heer Manders
en wijst er op, dat Ovidius in een van zijn stukken schrijft,
dat de jeugd zoo heel anders is dan in zijn jonge jaren, dat
zij geen eerbied meer beeft voor de ouders en niet ernstig
genoeg is. Men moet dus voorzichtig zijn met de be
wering, dat de jeugd op het oogenblik zooveel slechter is
dan vroeger.
Alvorens in de richting van den heer Spendel een sym
pathiek geluid te doen hooren, wil spreker er zijn ontstem
ming over uiten, dat de heer Spendel in zijn betoog een
uitval heeft gedaan, die onbehoorlijk is. Hij heeft nl. »Het
Volk" aangehaald en gezegd»al staat er niet zooveel zede
lijkheid in." Spreker zal hem daarvoor geen bewijs vragen,
want dat zal de heer Spendel niet kunnen leveren. In spre
kers kringen heeft men even goed een afkeer van het lage,
verachtelijke en gemeene als in de kringen van den heer
Spendel, al gaan de heer Spendel en spreker in verschillende
richtingen uiteen, wanneer zij dit bestrijden.
De heer Spendel heeft gewezen op hel gevaar, dat schuilt
in het bezoeken van dancings. Spreker zou er aan willen toe
voegen: vooral wanneer dat bezoek gepaard gaat met het
gebruik van alcoholhoudende dranken. Het is de taak van de
overheid om, voorzoover het noodig is, daartegen op te treden.
Verder verwacht spreker zeer weinig resultaat van politie
maatregelen.
Spreker heeft er geen bezwaar tegen, wanneer buitengewoon
gemeene platen of geschriften geweerd worden en de betrokken
personen strafrechtelijk vervolgd worden. Spreker gevoelt niet
de minste roeping om de schrijvers of lezers van dergelijke
geschriften in bescherming te nemen. In dat opzicht kan
men alleen dan doeltrefienden arbeid verrichten, wanneer er-
iets positiefs tegenover gesteld wordt. De jonge menschen
moeten gebracht worden in een andere, reine gedachtensfeer.
De heer Spendel heeft in dit opzicht een voorstel gedaan:
de bevordering van de kunst. Inderdaad zal de bevordering
van de kunst de belangstelling van de jongelui in al dergelijke
smeerlapperij kunnen verminderen. Ook de bevordering van
de sport zal dit ten gevolge kunnen hebben.
In dit verband wenscht spreker de aandacht te vestigen op
de Arbeiders-Jeugd-Centrale, waar een zeer vrije omgang
tusschen de meisjes en jongensbestaat. Op de vraag: kan
dat nooit leiden tot verkeerde dingen, kunnen de meisjes
daarvan geen last hebben, kreeg spreker van een der leiders
ten antwoord: het spreekt vanzelf, dat wij onder onze leden
zoowel goede als kwade elementen hebben, maar in deze om
geving waagt niemand het een verkeerde daad te doen of
zelfs een verkeerden blik te werpen; als het gebeurt, de
A.J.C.-ers zijn natuurlijk ook niet volmaakt, zal het er buiten
gebeuren. De jongelui worden daar vervuld met andere gedach
ten. Er wordt bij hen belangstelling gewekt voor andere werken.
Zoo zou spreker ook hier willen zeggen er kan meer resultaat
verwacht worden van het in beslag doen nemen van de ge
dachten der jongelieden door andere en betere werken dan
van strafbepalingen. Zij, die daaraan behoefte hebben, zullen
toch trachten die strafbepalingen te ontduiken.
Het is sprekers indruk, dat vooral in vergaderingen van
mannen dikwijls moppen en flauwiteiten, die verkeerd zijn,
worden aanvaard door menschen, die dat eigenlijk verkeerd
vinden, doch maar meelachen. Iemand, die daar positief tegen
ingaat, ondervindt dikwijls meer medewerking dan men ver
moedt; in het Zuiden, waar de partij van den heer Spendel
veel macht heeft, is het ook dikwijls een moeilijke strijd; ook
daar heeft men vaak met groote moeilijkheden te worstelen.
Men moet dit kwaad bestrijden door positief de menschen iets
anders te geven, niet zoozeer door politioneel optieden.
Spreker staat in het algemeen sympathiek tegenover het
plan van den heer Bosman; het is een veel betere methode
om te trachten industrieën hier te krijgen en om aan te pakken,
dan om eenvoudig door zuinig beheer de belastingen laag te
houden. Juist in tijden van malaise en gedruktheid moet van
het gemeentebestuur, dat alle ingezetenen vertegenwoordigt en
op hen allen steunt, de noodige kracht uitgaan; spreker is
er dus hartgrondig voor om zooveel mogelijk de industrie te
bevorderen; natuurlijk moet men, zooals de heer xManders
zeide, voorzichtig zijn met het lokken van industrieën: soms
werken zij na een tijdje minder goed en bevorderen zij aldus
de werkloosheid.
De heeren Manders, Bosman en de Voorzitter hebben hun
teleurstelling er over uitgesproken, dat spreker geen zitting
heeft genomen in de op initiatief van den heer Manders in
gestelde commissie. Dit vloeit niet voort uit gemis aan sym
pathie voor den arbeid van die commissie, en ook niet hieruit,