DONDERDAG 23 JANUARI 1930. 77 wezen; daar gaat noodzakelijk een te groote invloed van het kapitaal mee gepaard." De heer Wittert van Hoogland, ook Katholiek, schrijft het volgende »Óns streven is dus gericht naar het verkrijgen van de democratie in het bedrijfsleven. Dat wil dus zeggen een dus danige verandering te brengen in de positie van den arbeider op economisch terrein, dat hem het recht wordt gegeven, mede te oordeelen en mede te spreken bij de leiding van het bedrijf in den meest uitgebreiden zin van het woord." De heer van Hettinga Tromp, tegenwoordig vrijzinnig-demo craat, schrijft over medezeggenschap het volgende: »De medezeggenschap opent een nieuw perspectief. Een perspectief van grootere welvaart, van vrede en geluk. Zij zal aan de leiding der productie doen deelnemen tal van mannen van groote bekwaamheid, van karakter en durf, van organiseerend talent, geschoold in de vakbeweging." Nu vroeg de heer van Es, waarom spreker geen definitief voorstel ingediend had. Spreker moest toen inwendig toch even lachen; eenige jaren geleden heeft spreker een zeer on schuldig concreet voorstel ingediend, dat ging in de richting van geleidelijke invoering der medezeggenschap, maar daar had men juist bezwaar tegen. Spreker heeft zich op dit stand punt gesteld: de wet regelt de verschillende commissies, die de bedrijven en diensten beheeren, maar spreekt niet over de toelating van den Directeur en den adjunct-Directeur tot die commissies; toch gebeurt dat, volkomen terecht. Die commissies bestaan over het algemeen niet uit deskundigen en hebben de voorlichting noodig van- den Directeur; spreker zit zeil in een dergelijke commissie en hij zou niet gaarne verantwoordelijk zijn voor de daar genomen besluiten, als hij niet telkens het advies kon inwinnen van den Directeur. Spreker heeft daarom de vraag gesteld: is het nu niet mo gelijk om ook vertegenwoordigers van het daar werkzaam zijnd personeel in die commissies toe te laten, evenals de Directeuren daar komen, met adviseerende stem? Spreker begrijpt niet, dat dit in strijd is met de wet, zooals de heer Goslinga zeide; dan is het ook in strijd met de wet, dat de Directeuren en de adjunct-Directeuren in die commissies zitting nemen. Dit voorstel van spreker is echter telkens ver worpen toen meende spreker het op een andere wijze te moeten probeeren en het zoo in te moeten richten, dat de Raad zich in het algemeen voor medezeggenschap zou uitspreken. Spreker heelt in dit opzicht de rijpheid van den Raad eenigszins overschat, maar men kreeg toch gelegenheid om door middel van een onderzoek door het College zich later uit te spreken over de wijze, waarop de medezeggen schap zou worden ingevoerd. Dat gebeurt in verschillende andere plaatsen; waarom zou dat in Leiden onmogelijk zijn? Nu zegt de heer Tepe, dat er zoovele meeningen bestaan omtrent de wijze, waarop de medezeggenschap moet worden geregeld, maar in sommige landen is zij toch wettelijk ge regeld, zooals in Duitschland en Tsjecho-Slowakije. De heer Wilbrink vraagt, welke vruchten daarvan geplukt worden. De heer van Eck zegt, dat dit in verschillende opzichten heel goed gaat, b.v. in Tsjecho-Slowakije. Nu zegt de heer Tepe, dat er zooveel verschil van meening over bestaat, maar spreker heeft ook niet gezegd, dat het zus of zoo geregeld moet worden, maar hij vraagt aan Burgemeester en Wet houders een onderzoek in te stellen hoe het in andere plaatsen gebeurt. Men kan sprekers voorstel alleen afwijzen als men absoluut niets van medezeggenschap wil weten en als men in Leiden achteraan wil komen. Het is toch heel gewoon, dat de Raad over een zoo moeilijk onderwerp advies vraagt aan Burgemeester en Wethouders; die zijn toch beter in staat om inlichtingen in te winnen dan een Raadslid. Als Burge meester en Wethouders met een dergelijk voorstel komen, zou het aangenomen worden, maar nu het van spreker komt, niet. De verklaring van den heer Wilmer, dat de rechterzijde reeds zooveel bereikt en verbeterd heeft, acht spreker een standpunt van zelfgenoegzaamheid, dat hij niet kan bewonderen. Spreker kan begrijpen, dat men zegt zijn best gedaan te hebben, maar in Leiden valt nog zoo ontzaglijk veel te ver beteren, dat een dergelijke uiting spreker niet bekoren kan. De heer Wilmer heeft ook weer mooie woorden gesproken over de winsteconomie en daarbij een vrij radicaal Katholiek, pater Vrij moed aangehaald, maar wat komt men met dat alles verder, als men geen middelen aangeeft om tot betere verhoudingen te komen, wanneer men niets anders doet dan goedkeuren, dat het de taak is van Burgemeester en Wet houders om de zaken gaande te houden, wanneer men niet door een vast positief beginsel wordt gedreven tot verdere handelingen De heer Wilmer heeft, sprekende over den levensmiddelen- dienst gevraagdwaarom toont men niet aan, dat die dienst nuttig is. Dat is toch in abstracto niet aan te toonenmen kan alleen aantoonen, dat die dienst in de plaatsen, waar hij bestaat, nuttige resultaten afwerpt, wat wel het beste daaruit blijkt, dat alle partijen, ook zij, die er hier tegen zijn, daaraan con amore medewerken en het zelfs plaatsen op de programma's, waarmede zij wethouderszetels aanvaarden. In Amsterdam werken de Anti-re vol utionnairen en Katho lieken er aan mee. Zij hebben zelfs door middel van een amendement de clausule over de medezeggenschap trachten te verbeteren. Zij hebben de levensmiddelenvoorziening willen verbeteren en niet willen afbreken. Nu zegt men wel: de aardappelen en brandstollen zijn in Amsterdam duurder, maar het leven in de groote steden is altijd duurder dan in de kleinere plaatsen. Het is echter de vraag: is men in Amsterdam over de werking tevreden? De heer Wilmer heeft in eenigszins afkeurenden zin ge sproken over de toelating van de opvoering van «Allerzielen". Spreker wenscht een ander geluid te doen hooren en meent zelfs, dat de Burgemeester te ver is gegaan met de opvoering alleen toe te laten op de wijze, zooals zij heeft plaats gehad. Dat behoort niet tot de taak van den Burgemeester, die zich slechts op het standpunt heeft te stellen, dat hij voor de hand having van de orde heeft te zorgen, maar zich verder met den inhoud van het stuk niet heeft te bemoeien. De Katholieken hebben het recht te meenen, dat in dit stuk een verkeerde voorstelling wordt gegeven van het optreden der Katholieke kerk, maar de schrijver was een ernstig man, die in elk geval geen scheldstuk heeft geschreven. Het is een stuk, waarin volgens de Katholieken een meeningsuiting wordt gegeven, die voor hen grievend is. Ook anderen kunnen zich gegriefd gevoelen. Zou de Burgemeester nu moeten be- oordeelen of Heijermans het al of niet goed gezegd heeft? Veronderstel, dat een stuk zal worden opgevoerd, waarin de socialisten worden aangevallen (zij zijn niet zoo bang voor dergelijke stukken) en dezen bij den Burgemeester komen met de opmerking: er wordt van het socialisme een caricatuur gegeven. Moet de Burgemeester dan zeggen, of dit juist is? Die taak kan men den Burgemeester niet opdragen. Daarvan is eerst sprake bij een stuk, dat duidelijk in strijd komt met de openbare orde en de goede zeden. Het feit, dat over een bepaald stuk verschil van meening bestaat, kan voor den Burgemeester geen aanleiding zijn het te verbieden. Zij, die vermoeden er aanstoot aan te zullen nemen, moeten er niet heen gaan. Men kan niet eischen, dat alles, wat een bepaalde richting hindert, verboden zal worden. De heer Goslinga heeft op zijn manier de medezeggenschap bestreden en gezegd: er zit een socialistisch doel achter. Zoo kan men ten slotte alle voorstellen, die van sprekers zijde gedaan worden, afbreken en den Raad opwekkeu die voor stellen te verwerpen. Sprekers fractie zit wel in den Raad om het socialisme te bevorderen, maar zij wil ook mede werken aan de totstandkoming van maatregelen, die onmid dellijk verbetering in den economischen toestand brengen. Spreker meent, dat de medezeggenschap er toe zal medewerken, dat de arbeiders verantwoordelijkheid gevoelen voor den gang van zaken in het bedrijf. Sprekers fractie vraagt de mede zeggenschap niet in de eerste plaats alleen voor de arbeiders, maar ook voor de bedrijven. Spreker is het dan ook niet eens met den heer Tepe, waar hij zegt, dat de medezeggenschap meer geëischt wordt door het particuliere bedrijf dan door het overheidsbedrijf. In het overheidsbedrijf, dat onder publieke controle staat, is de verantwoordelijkheid van de leiders veel grooter en daarom hebben zij er behoefte aan, dat de geest onder de arbeiders goed is en dat zij dien kennen en daarom is het overleg en de medezeggenschap van de arbeiders veel eerder een vereischte in het overheidsbedrijf dan in het particuliere bedrijf. Wat nu de uitdrukking van den heer Goslinga betreft: er zijn zooveel eischen, die oorspronkelijk als socialistische eischen werden beschouwd, maar later door allen werden overgenomen. Spreker herinnert zich den tijd, dat op de roode Dinsdagen betoogingen voor het algemeen kiesrecht werden gehouden, waarop de betoogers voor de paarden der marechaussee kwamen te staan en mitrailleuses werden opgesteld. Toen was het een socialistische eisch, nu is zelfs de makste midden stander er niet meer tegen. De heer Goslinga. Wij zijn er nog altijd tegen. De heer van Eck zegt, dat wellicht niemand anders meer over het huismanskiesrecht spreekt dan de heer Goslinga in zijn binnenkamer. Met uitzondering misschien van een groepje fascisten is er niemand meer, die het algemeen kiesrecht bestrijdt. Er is een tijd geweest, dat de eisch van den achturendag een zuiver socialistische eisch was. Met meerderen van zijn partijgenooten heeft spreker aanvankelijk gedacht, dat die eisch onder het kapitalisme niet zou ingewilligd worden. Die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 11