WOENSDAG 22
JANUARI 1930.
vrij algemeen is, de heer de Bruin, richt zich in zijn brochure
»De atbraak der openbare school" met een ernstig woord tot
onderwijzers, ouders, leden der oudercommissies, vrijzinnige
predikanten en leiders der arbeiders. Hij wijt het verval voor
een groot deel aan de veranderde mentaliteit bij veel open
bare onderwijzers en zegt o.a:
Als een vereeniging tot verbetering van den volkszang liederen
tot verbetering van den volkszang willaten zingen, door klassen
van verschillende scholen, dan wordt door de vakvereeniging der
openbare onderwijzers de inhoud der op te voeren nummers met
scherpen blik ontleed. Daar wordt een poging ontdekt tot
aankweeking van het bekrompen idee vaderlandsliefde,in dat
lied wordt Oranje verheerlijkt, in een derde worden God
en Christus geprezen. «Niet neutraal" is het oordeel. En de
meeste schapen van de kudde dat zijn de leden van de
vakvereeniging volgen 't pad, door de herders de
bestuurders der vakvereeniging gewezen: niemand werkt
mee. Is dat een beginsel'?"
Een ander citaat
«De jubileumfeesten van de Koningin! 't Was immers
misdaad, als de openbare onderwijzers mee optrokken om
aan de huldiging deel te nemenAl vierde het heele dorpje
feest, al deden zelfs de socialisten mee, o heilige onnoozelheid,
de onderwijzeresjes hielden zich afzijdig.
Vaderlandsche liederen! 't Was immers uit den booze; uit
den tijd!"
Een ander citaat:
«Niemand kan U dwingen tot Oranjeliefde, maar ieder kan
van U eischen respect voor de draagster van het hoogste
gezag in ons land."
Een ander citaat:
«O die zoogenaamde democratie; o, die strebers, die de
leuze van den dag aanbangen zonder eenig meegevoel voor
stoffelijke en geestelijke armoede! Die geen Wilhelmus willen
zingen, uit liefde voor 't kinddie het hoofdschap vloeken,
uit liefde voor 't kind, maar het toch met twee handen aan
grijpen, als ze het baantje zonder moeite kunnen krijgen;
die hun collega's in de krant zullen zetten, als ze iets doen,
dat zweemt naar een beleefde behandeling van het hoofd,
die lachen en lachen, omdat alles voor hen beeft, zelfs de
autoriteiten, die inzien, dat de heele wereld er is om hen
te sussen en tevreden te stellen."
Een volgend citaat
«Meerdere geslachten hebben niets anders gekend dan de
openbare school, die elks vertrouwen bezat. De school, die
moedwillig al het verhevene van den godsdienst den rug
toekeerde; die in haar platte alledaagschheid de afspiegeling
was van een maatschappij zonder idealen, moest wel ver
vallen".
Een ander citaat
«Als ooit de openbare school het vertrouwen zal herwinnen,
moet de mentaliteit der onderwijzers grondig veranderen".
«Denkt diep na over het probleem, of zonder de erkenning
van een geestelijken achtergrond der dingen, een ware opvoe
ding mogelijk is. Het gaat er niet om, of een hoogstaand
atheïst ais Gerhard deugdzamer is dan duizenden geloovigen
het gaat er om, wat de gevolgen zullen zijn, als een paar
honderd jaar lang bij een geheel volk deze of die weg bij
de schoolopvoeding wordt ingeslagen".
«In zoo'n tijd (n. 1. als den onzen), is het dubbel noodig,
het gemoed van het opkomend geslacht te wapenen met de
eeuwige waarheden, die alleen de godsdienst kan schenken".
Tot zoover de Amsterdamsche schrijver der brochure, dien
de «afbraak" van de openbare school met diepgaand leed
vervult.
Doch ook dichterbij hebben we in 1929 kennis kunnen
nemen van de mentaliteit van sommige leiders bij het open
bare onderwijs.
In «De Bode" van 31 Mei, die spreker werd toegezonden,
kan men lezen
«Laten we voor Leiden hopen, dat na de Stadhuisbrand
er geen plagen meer voor de oude sleutelstad zijn wegge
legd, ofschoon een fris vrolik brandje, dat alle ouder
wetse dufheid en middeleeuwse malligheid in de hoofden
der Leidse onderwijs-autoriteiten nog eens opruimde, wij
waarlijk niet onwelkom zouden vinden."
In hetzelfde nummer van «De Bode'' leest men
't Congres werd ontvangen door de voorzitter der
Leidse afdeling van de Leidse hoofden, de Hr. Hibma, ook
al een jonge levendige kracht, die vóór 30 jaren al als 't
meest konservatieve hoofd in Zuid Friesland bekend stond
en wiens vooruitstrevendheid er bij het klimmen der jaren
niet op zal zijn vooruitgegaan in Leiden."
In het bekende ingezonden stuk van een hoofd eener open
bare school in het Leidsch Dagblad kan men lezen
«Ik hoop dat ik op deze wijze kan medehelpen, om het
Leids Gemeentebestuur te doen bedenken, dat de Leidse
onderwijzers ook mensen zijn. Dit heeft het inderdaad ver
geten."
De ouders van de leerlingen van het schoolhoofd, dat dit
schreef en misschien ook sommige leerlingen zelf, hebben
dien avond in het veelgelezen Leidsch Dagblad de verzeke
ring kunnen lezen, dat Burgemeester en Wethouders van
Leiden inderdaad hebben vergeten, dat de Leidsche onder
wijzers ook menschen zijn.
Spreker zou uit dien tijd meer kunnen aanhalen, maar hij
zal het hierbij laten. Over de vraag, of de toon in deze stukken
behoorlijk of onbehoorlijk is, kan men verschillend denken.
Spreker heeft die toon bedroefd. Hetgeen hij zoowel uit die
brochure als uit die Leidsche citaten mededeelde, is voor
hem voldoende om tot de conclusie te komen, dat dit alles
niet zal nalaten in de breede kringen van ouders van leer
lingen der openbare school het vertrouwen in het openbaar
onderwijs te ondermijnen. De liefde, die het gevaar van
dooddrukken meebrengt de heer Groeneveld heeft deze met
het woord «apenliefde" aangeduid is vooral te vinden in de
kringen van vele openbare onderwijzers, waar een dergelijke
mentaliteit duidelijk aan den dag treedt. Het spijt spreker
voor zoo heel veel kinderen van de openbare school, voor
wie van de schoolopvoeding zoo buitengewoon veel afhangt.
De heer van dek Reijden zegt, dat het volstrekt geen
kunst is om felle critiek uit te oefenen op het beleid van
Burgemeester en Wethouders, maar de heeren, die gewoon
zijn dat te doen, moesten ook eens leeren dat beleid te
waardeeren, want dat na de ramp, welke op 12 Februari
1929 de goede stad Leiden trof en voor het gemeentebedrijf
veel moeilijkheden veroorzaakte, de gemeentelijke huishouding-
zoo spoedig weer in het goede spoor kon loopen, is aan de
energie van Burgemeester en Wethouders met hun staf van
ambtenaren te danken. Spreker sluit zich dan ook gaarne
aan bij de leden, die hulde brachten aan het College voor
de wijze, waarop het in die dagen zijn veelomvattende taak
heeft vervuld.
Spreker brengt ook dank aan de gemeenten rondom Leiden,
welke mannen zonden om Burgemeester en Wethouders in
die moeilijke dagen bij te staan; het aan die mannen ge
schonken souvenir is voorwaar wel verdiend.
Onder de 28 ingediende voorstellen zijn er vele, welke wel
achterwege hadden kunnen blijven, als zijnde voor aanneming
op heden niet geschikt. Enkele andere komen wel voor een
bespreking in aanmerking. Eén voorstel vooral heeft, naar
spreker meent, de algemeene sympathie en de aandacht der
geheele Leidsche gemeente, namelijk dat betreffende de ver
laging der inkomstenbelasting. Spreker zou een beroep willen
doen op Burgemeester en Wethouders om zoo eenigszins moge
lijk den factor te stellen op 0.7, omdat Leiden daardoor voor meer
dere personen als woonstad aantrekkelijker zal worden dan het
thans is. De vestiging alhier van meerdere personen zal de
geheele gemeente ten goede komen en niet het minst den
kleinen nijveren middenstand, die, hoewel door den heer van
Eek en de zijnen ten doode opgeschreven, zich den laatsten
tijd toch wel zeer sterk bewust is, dat hij vooreerst nog niet
dood gaat ofschoon de hooge belastingen hem zwaar
drukken en hoe langer hoe meer een onmisbare schakel
in de tegenwoordige samenleving wordt, wat gelukkig door
de huidige Regeering ook wordt ingezien.
Eenige weken geleden las spreker in het blad «Ons
Belang" over de belastingbetaling de volgende woorden:
«Geef den Keizer wat des Keizers is, doch niet meer!"
Zeer typeerend voorwaar, maar één ding hoort er nog bij,
nameliik «en Gode wat Gods is". Daarom kunnen de
Christelijk-Historische Raadsleden nooit meegaan met voorstel
no. 1 van den heer van Eek om op Zondagmiddag optochten
met muziek en banieren toe te laten, want de Zondag behoort
niet aan de menschen, maar aan God, en aanneming van
het voorstel van den heer van Eek zou geenszins de Zondags
heiliging en de Zondagsrust bevorderen.
De heer Huurman wenscht enkele opmerkingen te maken
in verband met het door de heeren Spendel, de Reede en
spreker ingediende voorstel tot belastingverlaging. Het mede
gedeelde in de Memorie van Antwoord omtrent verschillende,
in de sectievergadering gestelde vragen, hebben meerdere
leden niet bevredigd, eerder zeer teleurgesteld. Het is toch
een feit, en daar is spreker zeer dankbaar voor, dat de
laatste jaren in den financiëelen toestand der gemeente een
wijziging zeer ten goede is gekomen. Spreker herinnert zich
nog welke moeilijkheden er voor het College waren om de
begrooting sluitend te krijgen en hoe men voortdurend met
tekorten zat. Allengs is dit verbeterd; de rekeningen sloten;
als bij tooverslag is men in de jaren na den oorlog in plaats
van tekorten tot een aanzienlijk batig saldo gekomen, wat
binnen enkele jaren tot 8 ton is opgeloopen, welk bedrag
tenslotte voor reserve bestemd werd. Nu wordt er wel gezegd,
dat deze reserve voor Leiden noodig is om schokken op te
vangen en dienen moet voor verschillende werken, die onder
handen of in uitzicht zijn en veel geld zullen kosten. Het is