52
WOENSDAG 22
JANUARI 1930.
spreker hierop even in; spreker is het volkomen met dit
adres eens, dat de oorspronkelijk tegen 6 aan de woning-
bouwvereenigingen verstrekte voorschotten zoo spoedig mogelijk
dienen te worden omgezet in voorschotten van 4£ met
aftrek natuurlijk der afgeloste annuïteiten. Spreker acht het
onbillijk, dat de gemeente, die zelf tegen 4| leent, 1£%
daarop verdient door van de woningbouwverenigingen 6
te blijven vragen. Door den aandrang van boven moest men
bovendien wel overgaan tot het bouwen van woningen, die
niet aan de gestelde eischen voldoen; door verschillende
voorschriften der Regeering zijn die te hooge huren veroorzaakt.
Wanneer het College dit in aanmerking neemt, zal het van
de rechtvaardigheid van dit standpunt overtuigd worden.
Wanneer hieraan niet tegemoetgekomen wordt, zal de last
steeds zwaar op de huurders drukken; de toch reeds kleine
woningen met hooge huren zullen van deze bezwarende be
palingen ontheven moeten worden, waardoor de toestand voor
de bewoners dragelijker zal worden. Spreker hoopt, dat het
College binnenkort een gunstig praeadvies hierop zal uit
brengen, na ernstige bestudeering hiervan.
Spreker heeft den heer van Stralen inzake zijn voorstel tot
het geven van een toeslag op de kasuitkeeringen, niet goed
kunnen volgenhij acht een dergelijken toeslag niet mogelijk,
daar de uitkeeringen zoo zijn geregeld, dat geen toeslag mag
plaats vinden en deze in mindering van de uitkeering moet
gebracht worden, tenzij men b.v. bepaalt, dat uitkeering en
toeslag tot 70 mogen loopen. Volgens den heer van Stralen
ontvangen de werklooze bouwvakarbeiders f 12.90; ver
schillende organisaties wijken daarvan echter belangrijk af.
Het komt spreker voor, dat de betrokken organisaties bij
de Regeering die stappen moeten doen, welke kunnen leiden
tot een verhooging der uitkeering. Men houde in het oog,
dat de contributies, welke de vakarbeiders betalen, ook niet
gering zijn.
Vooralsnog kan spreker zich niet over het voorstel van
den heer van Stralen uitspreken, voordat het nader is be
handeld.
Wat betreft het plaatsen van meer personen bij de werk
verschaffing, zou spreker gaarne zien, dat daartoe werd over
gegaan. Burgemeester en Wethouders zeggen evenwel, dat
het niet mogelijk was meerdere personen tewerk te stellen,
maar spreker zou het in het belang van de gemeente achten,
indien dit wel gebeurde, omdat er dan geen uitkeering meer
door het Burgerlijk Armbestuur of door de Crisiscommissie
behoeft verstrekt te worden.
Spreker komt tot het betoog van den heer Schüller, die op
verschillende manieren heeft getracht den Raad te over
tuigen, dat het uitvoeren van werken in eigen beheer je
ware is. Spreker meent, dat de heer Schüller niet over werk
zaamheden in eigen beheer in den Haag gesproken heeft,
maar, al mocht dat wel het geval zijn, dan heeft hij toch
de Lichtfabrieken aldaar niet genoemd. Spreker verkeert in
een eigenaardige positie wat betreft de vraag of hij al dan
niet zijn stem aan het voorstel van den heer Schüller zal
kunnen geven. In den Haag zijn namelijk de organisaties
steeds bezig te trachten gedaan te krijgen, dat het werk,
dat moet worden gemaakt, aan particulieren op te dragen,
omdat er altijd een groote groep electriciens is, welke dit
werk kan verrichten. Het in eigen beheer nemen is dan ook
in den Haag niet zoo sterk doorgevoerd, daar alle werkzaam
heden als aanleg van gas en electriciteit, warmwatervoor
ziening en andere werkzaamheden, hiermede verband hou
dende, aan installateurs worden opgedragen, die de werken
moeten verrichten op contractueele loonen, welke in de con
tracten der Metaalbewerkersbonden zijn vastgelegd. De installa
teurs moeten f 100.cautie stellen als waarborg voor een
goede oplevering van het werk.
Aan het voorstel van den heer Groeneveld, waarin de
wenschelijkheid wordt uitgesproken, dat de agenda met de
te behandelen stukken voor een Raadsvergadering aan de
Raadsleden vroeger zal worden toegezonden, zal spreker
gaarne zijn stem geven, omdat een zoodanige maatregel
gunstig zal werken zoowel voor de behandeling van de zaken
in de Raadsvergadering als voor de onderlinge bespreking
in de fracties.
De heer Meunen begint met Burgemeester en Wethou
ders dank te zeggen voor het beantwoorden van de door hem
in de sectie gestelde vragen. Het antwoord op de vraag, bij
volgnummer 82 gesteld, zal hij laten rusten, omdat het be-
waarschoolonderwijs eerlang aan de orde komt.
Een enkel woord wil spreker zeggen naar aanleiding van
hetgeen de heer Groeneveld Maandag over onderwijsaange-
legenheden heeft opgemerkt. De heer Groeneveld wenscht
een 2de centrale school voor het 7de leerjaar en dan in een
ander stadsgedeelte. Dat de Centrale school in een behoefte
voorziet, goed functionneert en flink gegroeid is, stemt spreker
toe en hij is er dankbaar voor, maar de verwachting van
den heer Groeneveld, dat zij nog een periode van belangrijken
verderen groei zou tegemoet gaan, deelt hij niet. Dat haar
door een nieuwen opbloei der openbare scholen voor eind
onderwijs veel meer leerlingen zouden worden toegevoerd dan
thans het geval is, is niet waarschijnlijk, evenmin dat er
een nieuwe wettelijke uitzetting van den leerplichtigen leeftijd
zal komen, die haar leerlingental sterk zal doen toenemen.
Het is een centrale inrichting, zooals de opleidingsschool
aan de Aalmarkt, de Uitgebreid Lager Onderwijs-school voor
Meisjes aan de Breestraat, die voor Jongens in de Pieters
kerkstraat, het Gymnasium, de beide Hoogere Burgerscholen,
Kennis is Macht, Mathesis, de Ambachtsschool enz. centrale
inrichtingen zijn. Al deze centrale inrichtingen hebben slechts
één gebouw, dat alle leerlingen bevat. Een uitzondering te
maken voor de Centrale School voor het 7de leerjaar acht
spreker niet noodig. Bovendien heeft de Raad nog zeer onlangs
ten opzichte van deze school een ingrijpend besluit genomen.
Wat betreft den aandrang van den heer Groeneveld om
een openbare school in het Haagwegkwartier te stichten, zal
spreker niet treden in een beschouwing en een waardeering
van de argumenten vóór en tegen de oprichting van een
dergelijke school, maar wel wil hij zeggen, dat hij aan het
desbetreffende voorstel van den heer Groeneveld thans zijn
stem nog niet kan geven.
Spreker wenscht een opmerking te maken naar aanleiding
van hetgeen de heer Groeneveld in dit verband over de ge
lijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs zeide. Er
was, zoo zeide hij, reeds geruimen tijd geleden een adres
ingekomen en dat is ook zoo onderteekend door de
ouders van meer dan 100 kinderen, om te vragen om een
openbare school in het Haagweg-kwartier. Als het een bijzon
dere school had gegolden, verzekerde de heer Groeneveld,
was zij er reeds lang geweest. Dat is wat boud gesproken.
In October 1927 is er, overeenkomstig het praeadvies van
Burgemeester en Wethouders, door den Gemeenteraad mede
werking verleend tot oprichting van een Christelijke school
in het Morsch-kwartier en die school is er thans,
jaar na het besluit, nog niet. Die school zal er wel komen.
In het geval, door den heer Groeneveld bedoeld, komt zulk
een bijzondere school er altijd, indien tenminste wordt voldaan
aan den eisch van artikel 73 der wet, nl. dat er na aftrek
van de leerlingen, die gelijksoortige scholen bezochten en in
de klassen van die gelijksoortige scholen behoorlijk plaats
konden vinden, nog een voldoend aantal op de lijsten overblijft.
Maar wanneer de heer Groeneveld in dezen een verge
lijking wil maken tusschen het openbaar en bijzonder onder
wijs, moet hij van die ruim 100 leerlingen eerst aftrekken de
kinderen, die gaan op gelijksoortige hier dus openbare
scholen in Leiden en in de klassen, waarvoor zij in aanmer
king komen, plaats kunnen vinden. Wanneer de heer Groene
veld dit onderzoekt, vermoedt spreker, dat er van de ruim
100 kinderen eén kleine 100 zullen afgaan en dat er dus te
weinig over zouden blijven om te voldoen aan de eischen,
die de wet in dat geval zou stellen. Spreker hoort nu van
den Wethouder, dat er van de 163 kinderen 118 zouden
afvallen, dus hij is in zijn raming niet te hoog geweest. De
vergelijking van den heer Groeneveld gaat dus in dit geval
niet op. Trouwens, die geheele vergelijking komt hier niet
te pas. Volgens de artikelen 72 en 73 der Lageronderwijswet,
die de procedure regelen, moet een rechtspersoonlijkheid be
zittend bestuur, dat een bijzondere school wil oprichten, een
aanvrage om medewerking richten tot het gemeentebestuur;
die aanvrage moet aan enkele eischen voldoen, o.a. moet
een bepaald aantal kinderen genoemd worden, die op die
bijzondere school zullen gaan. Doch dit geldt alleen voor het
stichten van bijzondere scholen. Voor de oprichting van een
openbare school is die geheele procedure echter onnoodig
daartoe dienen Burgemeester en Wethouders een voorstel in,
dat door den Raad al of niet goedgekeurd wordt, maar noch
het College noch de Raad zijn daarbij aan eenige wettelijke
bepaling gebonden zooals de artikelen 72 en 73 der Lager
onderwijswet. De door den heer Groeneveld gemaakte ver
gelijking betreffende de school in het Haagwegkwartier gaat
dus volstrekt niet op, daar de gevallen geheel ongelijksoortig
zijn. De verzuchting van den heer Groeneveld: »en dit noemen
zij dan gelijkstelling", komt dus in dezen Raad niet te pas;
de Raad is absoluut onschuldig aan de totstandkoming van
die procedure; den Raad treft dus geen verwijt.
Het opkomen voor de belangen van de openbare school
door de rechterzijdein dezen Raad ontlokte den heer Groene
veld de ontboezeming: »maar dat is dan apenliefde". De
heer Groeneveld is met dit verwijt niet aan het juiste adres;
althans aan spreker is meermalen door vooraanstaande voor
standers van het openbaar onderwijs verzekerd, dat zij blijkens
hun ervaringen de belangen van het openbaar onderwijs bij
de rechterzijde hier veiliger achten dan bij de uiterst linksche
partijen.
Een onderwijzer der openbare school te Amsterdam, die
veel leed heeft over den teruggang van het openbaar onder
wijs, welk verschijnsel zich niet alleen daar voordoet, maar