48 WOENSDAG 22 JANUARI 1930. Ook wordt in Amsterdam gezorgd voor de ouden van dagen spreker zag in Amsterdam-Noord 80 a 90 woningen in aan bouw voor ouden van dagen, zoowel voor 1 als voor 2 per sonen, allemaal gelijkvloers, zoodat die menschen niet behoeven te klimmen; de huur van die woningen is 3. Daar de grond in Amsterdam niet goedkoop is, moet daar geld bij; spreker vindt dat heelemaal niet erg, maar zelfs noodzakelijk. De heer Goslinga vindt dat blijkbaar heel erg, maar hij zegt zelf, dat niet iedereen in een gesticht wil; men kan hen toch niet in een donker hok laten wonen, men moet hun een behoorlijke woning gevenwanneer die personen dat niet kunnen betalen, dan moet de gemeenschap daarvoor zorgen. Dat is toch geen weggesmeten geld! In Amsterdam betalen zij f 3.huur. De heer Goslinga zegt, dat zij in Leiden nog minder be talen, nl. 2.50, voor de woningen aan den Morschweg. De heer Kooistra zegt niet, dat die woningen niet goed zijn, maar zij zijn niet geschikt voor ouden van dagen; die hebben een geheel andere verzorging noodig. Wanneer het eenigszins mogelijk is, moeten die menschen, die toch hun maatschappelijk werk verricht hebben, geen beroerden ouden dag hebben; daarom zullen zij niet gaarne in die omgeving verblijven. Het tweede deel van sprekers voorstel heeft betrekking op het bouwrijp maken van grond, waarop reeds meermalen door spreker de aandacht is gevestigd. Spreker zal niet op andere plaatsen wdjzen, maar vestigt de aandacht op de goede resultaten, die met den aanleg van straten en het bouwrijp maken van grond zijn bereikt op Zuiderzicht, hoewel de wijze van uitvoering niet geheel met sprekers ideeën strookt; de winst, op deze gronden behaald, had in de gemeentekas moeten vloeien, hetgeen niet gebeurd is. Het is een zeer goede daad der gemeente geweest, dat zij voor degenen, die dien grond hebben gekocht en wilden exploiteeren, eerst den straataanleg bevorderde, maar de gemeente had verder moeten gaan en dit in eigen beheer moeten nemen en zoo noodig, hoewel het niet met toestemming van sprekers fractie zou zijn geweest, verkoopen. Spreker had dien grond liever in erfpacht uitgegeven, want erfpacht mag voor den burger wat last veroorzaken, omdat de canon jaarlijks terugkeert, maar men kan den canon zoodanig bepalen, dat die last niet hoog is. In Goor, niet een plaats van groote beteekenis, heeft men 18 woningen gezet, waarvoor een canon van 6 cent per M2 en per jaar wordt betaald. Men kan hier dus niet spreken van een grooten last voor de burgers, terwijl het voor de gemeente een belangrijk voordeel is, omdat zij, als zij aan dien grond behoefte heeft in geval van uitbreiding, er altijd recht op heeft, en dien niet tegen een groot bedrag behoeft te onteigenen. Het is dus in het belang der gemeentefinanciën, maar te Leiden wil men het niet. Misschien komt het er wel toe, als spreker en de zijnen blijven aandringen. De heer Wilmer zeide, dat wij hier al 10 jaar hadden ge zeten en niet veel hadden bereikt. De heer Wilmer voegt spreker toe, dat niet hij, maar de heer van Eek dat heeft gezegd. Spreker zegt, dat juist hij en de zijnen voortdurend hebben gehamerd op hetzelfde aanbeeld, waardoor de heer Wilmer en de zijnen worden gedreven in de richting van wel iets te moeten doende sociaal-democraten krijgen dus wel iets gedaan. Spreker vernam tot zijn genoegen, dat ook de heer Wilbrink als zijn meening uitsprak, dat er woningen moesten worden gebouwd, voor welker bouw spreker en de zijnen eenige jaren hebben gestreden. Door het bouwrijp maken van grond, zooals in Zuiderzicht, schept men gelegenheid tot het bouwen van woningen; al zal het particulier initiatief geen woningen van een lage huurwaarde bouwen, men kan door opschuiving zeer veel bereiken. Nu heeft spreker in zijn voorstel een weg aangegeven, hoewel hij ook even goed een anderen had kunnen noemen; deze zal vermoedelijk niet in strijd zijn met het uitbreidings plan, dat de Raad binnenkort, na zoovele jaren, zal ontvangen spreker acht dit wel een aardigen verbindingsweg. Nu zal men zeggen, dat de gemeente daar grond heeft gekocht voor het maken van de veemarkt, maar er zal, buiten de veemarkt, toch wel gelegenheid zijn om nog huizen te bouwen. Spreker heeft die verbinding alleen aangegeven als richtsnoer; er kunnen gerust kleine wijzigingen in aangebracht worden. Wanneer de Raad sprekers voorstel aanneemt, moet het College de situatie eens bezien en zoo noodig kleine wijzigingen hierin aanbrengen. Spreker heeft het vorige jaar gesproken over een verbinding van de Sophiastraat met de Os- en Paardenlaan; hij zal dit nu laten rusten, omdat hij denkt, dat dit misschien bij het College in overweging is. Spreker heeft juist dezen weg van Koningsstraat tot Groenoordstraat aan gegeven, omdat in dat stadsgedeelte wel plaats zou zijn voor huizen met een geringe huurwaarde. Spreker wil ook particu lieren in de gelegenheid stellen om gemakkelijker woningen te bouwen, omdat door opschuiving van de huurders de be volking gediend wordt; doordat men hen in een ander milieu plaatst, bevordert men de opvoeding van de bewoners. Spreker kan zich niet vereenigen met het antwoord, verleden jaar door het College gegeven, dat het nog geen aanleiding heeft kunnen vinden om tot het aanleggen van straten over te gaan. Meent men het ernstig met de bevordering van de volkshuisvesting, dan zal men tot den aanleg van straten moeten overgaan. De Voorzitter vraagt op welk gedeelte van de Memorie van Antwoord de heer Kooistra doelt. De heer Kooistra antwoordt, dat hij gesproken heeft over de Memorie van Antwoord van velleden jaar. Trouwens, hij heeft dit jaar in de sectie over het bouwrijp maken van grond een opmerking gemaakt, welke noch in het sectie-verslag noch in de Memorie van Antwoord is opgenomen. Hij begrijpt echter de opmerking van den Voorzitter ten volle en hij wil er niet inloopen. De Voorzitter zegt zijn vraag te hebben gesteld, omdat er noch in het sectie-verslag noch in de Memorie van Ant woord omtrent deze zaak iets voorkomt. De heer Kooistra zegt daarom te hebben geantwoord, dat hij bedoelde de Memorie van Antwoord op het sectie-verslag van verleden jaar. Verder wil spreker vragen, of het rapport, dat de Gezond heidscommissie zou uitbrengen over de woningen, welke voor afkeuring in aanmerking komen, reeds verschenen is. Opdfen desbetreffende vraag, in de sectie gedaan, hebben Burge meester en Wethouders geantwoord, dat het spoedig te ver wachten was, en waar nu de begrooting later wordt behandeld dan gebruikelijk is, had spreker eenige hoop, dat het rapport er al zou zijn, te meer waar demededeelirig van Burgemeester en Wethouders, dat aan den Directeur van Bouw- en Woning toezicht is opgedragen, dienaangaande tot de Gezondheids commissie een verzoek te richten, dateert van 16 Augustus 1928. Vervolgens vraagt spreker, of de Wethouder kan mede- deelen of de plannen voor het badhuis, dat op Zuiderzicht zal worden gebouwd, gereed zijn en wanneer tot den bouw zal worden overgegaan. Men is er al 9 jaar aan bezig, want deze zaak dateert van 1921. In elk geval dringt spreker op spoed aan. Spreker wil alsnu nog even de aandacht vestigen op het zoovele malen genoemde 7de lid. Het College weet wel wat spreker bedoelt. Op 15 November 1928 hebben Burgemeester en Wethouders een bericht ontvangen van het bestuur van de Stichting tot beheer en exploitatie van gemeente-woningen, dat het bestuur geen kans zag om voor de vacature van het zevende lid iemand aan Burgemeester en Wethouders ter benoeming voor te dragen. Bij de behandeling van de begrooting voor 1929 heeft het College gezegd: wij zullen ons in deze zaak beraden. Nu is, hoewel het nu reeds 1930 is, die overweging nog niet beëindigd. Hoe staat het nu daarmede? Het is precies uitgekomen zooals spreker gezegd heeft: toen de heer Huurman aan den heer van Stralen vroeg: wijst U dan zelf een persoon aan, heeft spreker den heer Huurman gevraagd: wanneer wij nu dien persoon aanwijzen, zal hij dan als bestuurslid aangenomen worden, indien die persoon werkelijk geschikt is. Daarop zeide de heer Huurman: als wij dat niet deden, zou het onzin zijn. Ziedaar den onzin! Spreker zegt niet, dat het de schuld van den heer Huurman is, maar alleen dat het bestuur dit aan Burgemeester en Wethouders mede gedeeld heeft. De heer Huurman vraagt, of de heer Kooistra dan die geschiktheid heeft te beoordeelen? De heer Kooistra meent, dat men zich, wanneer men iets belooft, daaraan moet houden. Die persoon is daarvoor ge schikt en nu mag het bestuur hem niet geschikt achten, misschien staat dat bestuur te hoog, daar dit een arbeider is en niet over geld kan beschikken. De Voorzitter zegt, dat dat toch geen criterium voor geschiktheid is. De heer Kooistra zegt, dat, naar sprekers partij meent, die persoon volkomen geschikt is te achten om zitting te nemen in het bestuur van die stichting en om de geheele gestie daarvan te overzien. Nu is het College nog bezig zich over deze quaestie te beraden, maar kan het nu spreker niet toezeggen, dat er een zevende lid aan dat bestuur zal worden toegevoegd en wel de persoon, die sprekers partij gaarne wenscht? De huurders van de woningen hebben dikwijls meer kijk op de zaak dan personen, die er niet wonen. Die personen moeten volgens spreker in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 2