64 WOENSDAG 22 JANUARI 1930. het Stadhuisfonds in verband met deze commissie heeft kunnen brengen. Burgemeester en Wethouders hebben het advies van de commissie gevolgd en zijn zelfs verder gegaan. De heer de Reede In tegenovergestelde richting De heer Goslinga betwist dit. De commissie heeft gead viseerd de 100.U00.bij de inrichting van het nieuwe stadhuis in vier of vijf jaar af te schrijven; Burgemeester en Wethouders stellen nu voor het bedrag in eens af te schrijven uit den gewonen dienst, uit het overschot van 1928. Men dient niet te vergeten, dat adviseeren nog iets anders is dan decreteeren. De heer de Reede heeft gesproken over de herziening van de bedrijfsverordeningen. De nieuwe regeling van de finan- ciëele verhouding tusschen het Rijk en de Gemeenten vraagt dit jaar zooveel tijd van de ambtenaren en van het College, dat het niet mogelijk is, die herziening ter hand te nemen, aangezien dat een omvangrijk en ingrijpend werk is. De heer de Reede heeft, gedachtig aan een Bijbelsche uit drukking, gezegd, dat thans ieder doet wat recht is in zijn oogen. Zoo tragisch als de heer de Reede het voorstelt is het echter niet. De Commissie van Financiën, de Raad en het College van Burgemeester en Wethouders zijn er om toezicht te houden. Over den aftrek voor pensioen, de herziening van de sala rissen, enz., waarover de heer Verweij sprak, zal spreker na het betoog van den heer Tepe niet veel zeggen. Heeft de heer Verweij echter wel overleg gepleegd met zijn fractieleider, want die wil gasprijsverlaging, hetgeen 1 ton kost, en belastingverlaging, die 4 ton kost? Waar moet dan al het geld voor de desiderata van den heer Verweij vandaan komen? Zeker door eigen beheer! Wat betreft de positie der werksters, wil spreker ter bekorting vragen of de heer Verweij wil nagaan de daarover op 9 December 1927 gevoerde discussie. De heer Schüller heeft gesproken over eigen beheer, ook bij de Lichtfabriekendaarbij is volgens de aan de commissie verstrekte gegevens over het tweede halfjaar 1928 en het eerste halfjaar 1929 f 13.000. aan particuliere bazen uitbetaaldop een totaal loon bedrag van 5£ ton is dit niet noemenswaarddat is, populair ge zegd, een boon in een brouwketel. Dat waren kleine baasjes. Nu zegt de heer Schüller: die kleine bazen gebruiken wel eens gereedschap van de fabriek. De fabriek gebruikt echter wel eens gereedschap van particulieren, b.v, van een grofsmederij. Spreker heeft er echter bezwaar tegen, dat de heer Schüller gezegd heeft: dat wordt gedaan met geen andere bedoeling dan om den aannemers een zoet winstje in den zak te steken. Meent de heer Schüller dat nu werkelijk? Spreker vindt het schandalig, dat de heer Schüller durft te zeggen van hoog staande mannen als de heeren van Klinkenberg en Fehmers, waarop hij niets kan aanmerken, dat zij het gemeentebelang met voeten treden en werken uitbesteden, die zij best zelf kunnen doen, alleen om den aannemers een zoet winstje te verschaffen. Spreker acht het verschrikkelijk, dat hij iets zoo diep beleedigends kan zeggen zonder een enkel bewijs. De heer de Reede. Dat is gaslucht binnenhalen. De heer Goslinga zegt, dat men van gaslucht hier gelukkig is vrijgeblevendaar zijn de fabrieken schitterend uitgeko men, maar dit is ook zeer grievend voor de ambtenaren voor hun eer wil spreker hier opkomen. Het College is druk bezig aan een herziening van de belasting op de openbare vermakelijkheden, waarnaar de heer Wilbrink gevraagd heeft; dit heeft zeer de aandacht van Burgemeester en Wethouders, en spreker hoopt daarmede binnenkort te komen. Op de door den heer Huurman ontwikkelde gronden ver klaart spreker zich namens het College tegen het voorstel van den heer van Eek tot verhooging der opcenten op de vermogensbelasting. Toegegeven, dat dit niet zulk een enorme schok zou veroorzaken, de progressie in de inkomstenbelasting is hier evenwel dermate hoog opgevoerd, dat de verhooging van de opcenten op de vermogensbelasting in het laatste jaar een slechte werking voor de gemeente zou hebben. De heeren de Reede, Spendel, Huurman en anderen hebben voor belastingverlaging gepleit. Spreker wil vooropstellen, dat een heel groot verschil tusschen Burgemeester en Wethouders en de voorstellers niet aanwezig is in dien zin, dat Burge meester en Wethouders ook verlaging van den factor wenschen. De Raad wil dat blijkbaar ook; alleen enkele leden van den Raad wenschen nog verder te gaan. Waarom willen Burge meester en Wethouders dit niet? Omdat het voorstel van de heeren de Reede, Huurman en Spendel neerkomt op het verteren van een deel van de reserve, terwijl Burgemeester en Wethouders de verlaging willen financieren uit de gewone middelen en de reserve niet willen aanspreken. Spreker is het niet eens met de becijfering, die de heer de Reede gegeven heeft. Volgens spreker is de reserve op het oogenblik f 1.070.000.Volgens het voorstel van Bur gemeester en Wethouders gaat daarvan een ton naar de alge- meene reserve, een ton naar het stadhuisfonds en anderhalve ton naar de belastingverlaging. Spreker heeft zoo even reeds uiteen gezet, dat de ton voor het stadhuisfonds eigenlijk reeds op is. De leden van de financiëele commissie hebben het duidelijk gemaakt, dat dit geld weg is, want bij het betrekken van het nieuwe stadhuis is het verloren geld. Daarom willen Burgemeester en Wethouders het ineens af schrijven. Burgemeester en Wethouders zullen misschien genoodzaakt zijn voor een zeer gering deel de reserve aan te spreken voor de belastingverlaging voor 1930, om tot den factor 0,8 te komen. Zij hopen, dat het niet noodig is, maar achten het niet onmogelijk. Voor de belastingverlagingen het stadhuisfonds gaan dus ongeveer 3 ton van de reserve af. Van de ruim 7 ton, die over blijven, gaan volgens het voorstel van de heeren de Reede en Huurman 2 ton af. De algemeene reserve en het fonds voor stadsverbetering vormen tezamen dus het bedrag van ruim 5 ton. Nu zegt de heer de Reedeuit den dienst 1929 komt ook 160.000.terug. Dat staat niet met zooveel woorden in de stukken; Burgemeester en Wethouders hopen het, maar weten het niet zeker. Gezien de tegenvallers, die er te wachten zijn, vooral aan de gasfabriek, is spreker op dit punt, hoewel geen pessimist, eenigszins voorzichtig. Het heeft het College verbaasd, dat de heer de Reede dit voorstel heeft onderteekend. Spreker heeft zijn oogen uitge keken. De heer de Reede zei n.l. in 1927de houding van Burgemeester en Wethouders getuigt van een te groot opti misme; al is vergelijkenderwijze de toestand in Leiden niet ongunstig, toch is hij zorgelijk en in de laatste tijden steeds achteruitgaande. In diezelfde rede achtte de heer de Reede de verwachting van Burgemeester en Wethouders, dat de werkloosheid zou verminderen, grenzenloos oppervlakkig; verder achtte hij den toestand zorgelijk; er waren wel lichtpunten, maar die staan niet zoo vast, dat zij niet eens gedoofd zouden kunnen worden. In 1928 was de heer de Reede wel iets gunstiger gestemd, maar toch nog zeer pessimistisch; naar aanleiding van de gecorrigeerde cijfers voor 1927, 1928 en 1929 zeide de heer de Reede toen (bl. 271): «Spreker is het met die cijfers niet heelemaal eens, maar aan de beteekenis van zijn beschouwingen en conclusies doet dit niets af. De toestand kan niet anders dan achteruitgaande zijn; de belangrijke meevaller der Lichtfabrieken in 1927 is ongeveer voldoende geweest om het tekort van dat jaar op te vangen en ook daarna vertoonen de uitgaven een voort durend stijgende tendenz, terwijl de ontvangsten eerder de neiging tot dalen hadden. De oorzaken van dien achteruitgang na te sporen is niet van belang ontbloot. Die achteruitgang is volkomen te verklaren en het logisch gevolg zal zijn, dat volgende jaren grootere tekorten zullen geven dan tot nu toe het geval was." De heer de Reede sprak verder over de bescheiden reserve's der gemeente en noemde Burgemeester en Wethouders on verbeterlijke optimisten, omdat zij een eenigszins anderen kijk op de zaken hadden. Spreker vindt het niets erg, wanneer iemand van opinie verandert of eerlijk bekent, zooals de heer de Reede gedaan heeft, wanneer hij ongelijk heeft, maarten- slotte moet spreker constateeren, dat Burgemeester en Wet houders een beteren kijk op de zaak hebben gehad dan de heer de Reede; immers, een Engelsch spreekwoord zegt: the proof of the pudding is the eating of it. De heer Parmentier zegt, dat Burgemeester en Wethouders toch ook optimistisch waren. De heer Goslinga zegt, dat Burgemeester en Wethouders noch het pessimisme van den heer Parmentier, noch het op timisme van den heer van Eek deelden, maar gematigd op timistisch waren. Burgemeester en Wethouders hebben het goed gezienspreker zegt dit absoluut niet om zich zelf te verheerlijken; Burgemeester en Wethouderszijn maar menschen en hadden het ook fout kunnen zien, maar de voorspelling van den heer de Reede, dat er steeds grootere tekorten zouden komen, is niet uitgekomen. Spreker zou zeggen: volg nu Burgemeester en Wethouders; die zijn goede leiders gebleken, waarmee men geen builen valt; volg hen ook in deze belang rijke zaak. De heer Wilbrink heeft zeer verstandig gezegd: laten wij dien pot bewaren, de heer Spendel wil dien evenwel verteren. Burgemeester en Wethouders gevoelen meer voor het standpunt van den heer Wilbrink. De heer de Reede heeft in 1927 ook nog gezegd: «Spreker vindt Leiden nog een ideale stad, maar zou niet graag durven beweren, dat het met de behoeften van den tijd is meegegaan. Wanneer een stad, die toch een soort gebruiksobject is, in gebruikswaarde achteruitgaat, is dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 18