WOENSDAG 22 JANUARI 1980. 63 nooit een wachttijd gemaakt zou worden. Dat is iets met de eene hand geven en het met de andere terugnemen. De heer Kooistra zegt nu, dat dat niet de bedoeling van dit stuk was, maar practisch bleef er door de voorgestelde wijziging niets van over. De heer van Stralen heeft eerst tegen het principe ge vochten, maar toen dat eenmaal aanvaard was, wilde hij er verder geen bezwaar tegen maken. De heer Goslinga zegt, dat de heer van Stralen dus, daar hij bezwaar maakte tegen een wachttijdregeling, het principe huldigt, dat men, wanneer men werkloos wordt, wat men ook verdiend heeft, onmiddellijk geld van de gemeenschap moet hebben. Burgemeester en Wethouders hebben echter ook in dit opzicht voor de belangen van de gemeente te waken door de zuur opgebrachte gelden der burgerij te beheeren; wanneer een stucadoor een klein jaar lang f 70.per week verdient, is het toch in hooge mate onbillijk om hem bij werkloosheid onmiddellijk steun te geven. De heer van Stralen vraagt, of hij dat dan verlangd heeft. De heer Goslinga zegt, dat de heer van Stralen toch een zoo danig voorstel aan het College gedaan heeft, dat er van die wachttijden ook voor dik verdienende arbeiders niet veel over bleef. De fabrieksarbeiders in het algemeen hebben van die wachttijdregeling heelemaal geen last, tenzij zij flinke gezins inkomsten hebben. Nu kan men volgens deri heer van Stralen niet verlangen, dat de kinderen alles afgeven. Spreker geeft dat den heer van Stralen toe in een tijd, dat het gezin verdient en vader werk heeft. Maar als de ramp van werkloosheid bet gezin treft, moeten in de eerste plaats de kinderen bijspringen, dus voordat buurlui of wild vreemden, die met het gezin niets te maken hebben, steun verleenen. Eerst wanneer de hulp van de kinderen onvoldoende is, kan een beroep op de gemeenschap worden gedaan. Het is zeer loffelijk als de kinderen sparen, wanneer zij trouw plannen hebben, maar in tijden van werkloosheid gaan de belangen van het gezin voor. De heer van Stralen heeft ook gesproken over deri dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon. Hij wenscht voor de be trokkenen arbeid en geen steun, en zegt: daar is het Burgerlijk Armbestuur, zooals de dienst totl Februari heet, ook nog voor. Het is echter niet zoo gemakkelijk voor deze menschen arbeid te vinden. Ongeveer 500 personen ontvangen geregeld steun. Van hen zijn 300 boven de 60 jaar en 200 weduwen of verlaten vrouwen. Nu zegt de heer van Stralenik bedoel natuurlijk meer den arbeid, die geschikt is voor onvolwaardige arbeidskrachten. Daarvoor is opgericht het A. V. O.-Comité, dat zich ten doel stelt de middelen te beramen om dergelijke krachten aan het werk te krijgen. De werkverschaffing voor de blinden werkt op het oogenblik zeer gunstig. Waarschijnlijk zullen spoedig voorstellen tot uitbreiding van deze bemoeiing tot andere lichamelijk of geestelijk gebrekkigen den Raad bereiken, waarbij het niet uitgesloten is, dat, indien het ge heel onder goede leiding komt te staan, de Stedelijke Werk inrichting wordt opgeheven en de sociaal minderwaardigen, die daar zijn ondergebracht, op deze wijze worden te werk gesteld. Ten aanzien van deze inrichting is van belang, dat onlangs een wet is aangenomen, volgens welke drankzuchtigen onder curateele gesteld kunnen worden. Het is echter heel moeilijk deze inrichting op te heffen zonder er iets anders voor in de plaats te stellen. Als de heer van Stralen zegt: ge moet die onvolwaardigen vooral niet de maatschappij insturen, is dat in strijd met de adviezen, die de deskundigen op dit gebied geven. Zij moeten zooveel mogelijk in de maatschappij komen, omdat zij daar tal van werkzaamheden kunnen verrichten. De stelling: de onvolwaardige arbeidskrachten moeten niet in de maatschappij gebracht worden, maar naar de werkverschaffing worden ge stuurd, is voor tal van onvolwaardige arbeidskrachten onjuist. Dit vraagstuk heeft reeds geruimen tijd de aandacht van Burgemeester en Wethouders, die het hopen op te lossen met behulp van de krachten, die zich in de maatschappij vormen en evenals Burgemeester en Wethouders voor deze onvolwaardige arbeidskrachten belangstelling hebben. Spreker betwijfelt het voorloopig, of de oplossing gezocht moet worden op de plaats, waar nu de Stedelijke Werkinrichting is. Spreker acht dit daarvoor geen geschikte inrichting, maar wil dit liever bestemmen voor een Boerbaave-museumhet is het oude zieken huis van Boerhaave. Wat betreft de verpleging in bet Heilige Geest-Weeshuis, spreker moet mevrouw Braggaarde Does de illusie ontne men alsof de bespreking van het College met Regenten op haar initiatief is geweest; die bespreking had reeds plaats vóór het onderzoek der begrooting in de secties; haar geheu gen moet haar dus parten hebben gespeeld. Dat overleg met Regenten is nog niet geëindigd, maar door een correspon dentie gevolgd, die nog bij het College in overweging is; het zou dus geen zin hebben, dat het College daar nog eens naar toe zou gaan. Doordat in het sectieverslag niet vele motieven waren opge nomen voor de stichting van een gemeentelijk tehuis voor ouden van dagen, heeft ook het College die zaak niet buiten gewoon uitvoerig behandeld; daarin heeft de heer van Stralen gelijk. Spreker heeft nu de motieven vernomen; het is blijk baar de bedoeling zoo'n tehuis te stichten voor hen, die tot geen kerk behooren en bezwaar hebben tegen het bijwonen van godsdienstoefeningen; bovendien achtte mevrouw Brag gaarde Does de behandeling in de bestaande tehuizen onvol doende. Ten aanzien van het gedwongen bijwonen der gods dienstoefening merkt spreker echter op, dat nooit of nimmer iemand tegen zijn zin door Maatschappelijk Hulpbetoon in een tehuis voor ouden van dagen geplaatst wordt. Mevrouw Braggaar—-de Does: Door omstandigheden ge dwongen De heer Goslinga zegt, dat de omstandigheden ook wel eens anders kunnen werken. In ieder geval worden zij in het tehuis van hun eigen gezindte opgenomen; nooit komt een Katholiek in het Minnehuis of een gereformeerde op de Jacobsgracht. Mevrouw BraggaarDe Does zegt, dat dat ook niet kan. De heer Goslinga zegt, dat er nog meer van dergelijke tehuizen zijn, b. v. in Nieuwveen en Koudekerk. Mejuffrouw de Vries van het Burgerlijk Armbestuur deelde spreker op zijn informatie mede, dat haar nooit de behoefte gebleken is aan een gemeentelijk tehuis voor ouden van dagen; men heeft altijd gemakkelijk degenen, die daarvoor in aanmerking kwamen, in andere tehuizen kunnen onder brengen, ook met medewerking van de menschen zelf. 8 of 10 jaren geleden is een dergelijke behoefte wel gebleken, speciaal voor de gebrekkigen, maar dat is opgelost door hen voor rekening der gemeente te plaatsen in het ziekenhuis, waar zij ook een heel goede verpleging kregen; de oudere Raadsleden zullen zich berinneren, dat een plan, om daar voor een sp,eciaal ziekenhuis te bouwen, later is losgelaten, omdat het zeer onvoordeelig bleek; men kon hen beter onder brengen in de bestaande ziekenhuizen. Wat betreft het feit, dat de behandeling in de bestaande tehuizen te wenschen over zou laten, in het gewijzigde regle ment van Maatschappelijk Hulpbetoon is een bepaling opge nomen, dat de leden van Maatschappelijk Hulpbetoon gere geld bezoeken zullen brengen aan die tehuizen; deze bepaling zal 1 Februari a. s. in werking treden. Eerst wanneer dat eenigen tijd gewerkt heeft, b. v. een jaar, kan nagegaan worden, of Mevrouw Braagaarde Does gelijk heeft, wanneer zij zegt, dat de behandeling in die tehuizen onvoldoende is. Op gezag van haar alleen wil spreker het niet direct aannemen; hij wil althans eerst nog eens een ander er over hooren en zelf een onderzoek instellen. Spreker zou den leden Mevrouw Braggaar—de Does en van Stralen in overweging willen geven dit voorstel in te trekken. Wordt het gehandhaafd, dan adviseert spreker tot verwerping. Spreker komt thans tot enkele kleinere zaken. De heer de Reede vindt den werkkring van de Commissie van Financiën onvoldoende. Spreker vindt het een zeer mooie commissie. Zij houdt een repressief toezicht op de finan- ciëele handelingen van Burgemeester en Wethouders; het is een soort rekenkamertje. De heer Spendel: Maar heeft geen invloed. De heer Goslinga acht de opmerking van den heer Spendel niet juist; de commissie heeft allen invloed, dien zij wenscht te hebben. Zij adviseert steeds den Raad en haar adviezen worden bijna altijd zonder slag of stoot opgevolgd. Zij heeft dus een reusachtigen invloed. De heer Manders zegt, dat hij dit met de havengelden gezien heeft. Men kan niet altijd anders adviseeren. De heer Goslinga zegt, dat deze commissie op die wijze een zeer nuttige rol kan vervullen. De heeren wenschen echter iets anders n.l. dat de commissie Burgemeester en Wethouders van te voren over fmancieele maatregelen advi seert. Burgemeester en Wethouders overwegen de vraag, in hoeverre aan dat verlangen kan worden tegemoet gekomen. Spreker moet er echter tegenop komen, dat de tegenwoordige positie van de commissie een minderwaardige zou zijn; bet is een van de meest onafhankelijke commissies. Zij behoeft voor haar vergaderingen niet te wachten op den oproep van den Wethouder, want die is er geen lid van. Het is spreker een raadsel, hoe de heer de Reede de han delingen van Burgemeester en Wethouders ten aanzien van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 17