WOENSDAG 22 JANUARI 1930. 61 verband met uitlatingen van den heer Dr. Wibaut. In Amsterdam bedraagt de winst 3.050.000.d. w. z. 4. per inwoner, terwijl men in Leiden over 4929 een winst hoopt te maken van 250.000.Neemt men aan, dat de winst 300.000.zal zijn, dan is zij per hoofd 2.50, aan gezien het verbruik in Leiden 60 van de totale productie is en 40 naar de buitengemeenten gaat. De winst in Amsterdam per hoofd der bevolking is dus f 4.in Leiden slechts f 2.50. In Rotterdam, waar ook een sociaal-democraat Wethouder van Financiën en Bedrijven is, is de winst der gasfabriek 3 millioen, dus per hoofd nog meer dan in Amsterdam; de Wethouder heeft gezegd: als de tarieven maar goed zijn, en hij stond te dansen van pleizier, dat hij den gasprijs kon terugbrengen tot 10£ cent, nog altijd x/« meer dan de prijs hier. Zoo heeft de heer van Staal, Wethouder van Financiën te Gouda, onlangs gezegd: «Spreker ontkende dat er in verhouding tot het budget te veel is geleend en zeide dat de hooge winsten van de Licht fabrieken niet verkregen zijn door hooge tarieven." De tarieven zijn ook hier niet hoog, maar schappelijk. Nu zegt de heer van Eek: men betaalt ongeveer evenveel als vóór den oorlog, maar het gas is veel slechter. Indien men evenveel betaalt als vóór den oorlog, zou de burgerij heel goed af zijn, want alles is sinds den oorlog duurder geworden, maar in verhouding betaalt men dus veel minder. Sinds 1913 zijn de loonen gestegen met 161 in 1913 was het gemid delde loon aan de gasfabriek per arbeider 13.62, in 1928 f 35.56. Ook de sociale lasten zijn geweldig toegenomen, in 1913 7.6% van het totale loon, in 1928 26.1 dus 18.5% van het totale loon meeronder sociale lasten worden verstaan vacantie, loon, pensioen, ongevallenverzekering, kindergeld enz. Indien dus de gasprijs niet dezelfde was gebleven, 9 cent, maar gestegen was tot 14 cent, dan nog was daarin alleen maar verdisconteerd het hoogere loon. Bovendien is de gas fabriek inmiddels ook op hoogere kapitaalslasten gekomen zij heeft na 1914 aanzienlijk moeten uitbreiden, o. a. met nieuwe gasovens; daardoor zijn ook de afschrijvingen grooter geworden. Bovendien waren het vernieuwingsfonds en de reserve in 1914 nihil, terwijl thans het vernieuwingsfonds 7 ton bedraagt ondanks dat alles is de gasprijs 9 cent gebleven. Het is toch het toppunt om dan, zooals de heer van Eek doet, te zeggen, dat de burgerij niet geprofiteerd heeft van de ver beterde gastechniek. Er zijn nog andere argumenten tegen gasprijs verlaging; een daarvan sluit heel aardig aan bij de opmerking, die de heer van Eek gemaakt heeft over de zusterpartij in Engeland, die daar thans aan het bewind is. Spreker wil er geen kwaad van zeggen, dat men de arme kolendelvers daar aan een stukje brood wil helpen, maar daardoor maakt men de kolen duurder. De kolenproduceerende landen volgen natuurlijk dat voorbeeld en daardoor worden ook de gaskolen voor de fabriek duurder. In de tweede plaats dalen de bijproducten nog voortdurend in prijs. Volgens de mededeelingen van den heer van Klinken berg is door den zachten winter de cokes bijna onverkoopbaar. Voor 1930 raamt hij door mindere baten uit de gasopbrengst en mindere baten van de bijproducten ƒ31.400.— minder winst en door den hoogeren prijs van de grondstoffen, enz. ook nog eens ƒ18.200.minder, te zamen ƒ49.600.Deze mil dere opbrengst staat tegenover een grootere opbrengst van de centrale. Maar de kolencontracten voor de centrale ziin voor 1930 reeds afgesloten en men moet voor de kolen ƒ62.000.meer betalen. Blijkens de becijfering wordt de opbrengst van de meerdere afgifte-K.W.U. voor 1930 geraamd op 70.000.—. De meer opbrengst zal dus bedragen 8.000.Tegenover de mindere opbrengst van ƒ49.600.van de gasfabriek staat dus een grootere opbrengst van de centrale van 8.000. Dat is dus een reden te meer om op het oogenblik geen wijziging in de tarieven te brengen. Volgens den heer van Klinkenberg kost het voorstel van den heer van Eek 100.000.omdat de heer van Eek zoo verstandig is geweest den laagsten prijs niet met een heelen, maar met een halven cent te verlagen. Van dit bedrag zal 40% ten goede komen aan de buitengemeenten, hetgeen beteekenteen cadeau aan de ons omringende boeren. Wat de belastingen betreft: deze drukken den kleinen man zoo weinig mogelijk. Op de lijst van Zwolle, die spreker aan de leden heeft toegezonden, staat Leiden aangegeven als de gemeente met den laagsten belastingdruk voor de laagste rubriek. Het vorige jaar is besloten tot verlaging van de belastingen voor de minst draagkrachtigeri en de kinderrijke gezinnen. In de tegenwoordige omstandigheden kunnen Bur gemeester en Wethouders echter niet verder gaan. Spreker komt thans tot de werkloosheidsbestrijding. Toen de heer van Stralen zei, dat de werkloosheid een bijver schijnsel is van het kapitalisme, heeft spreker reeds geïnter rumpeerd: dat is een phrase. In de kapitalistische landen Frankrijk en België bestaat geen werkloosheid. Hoe is het daarmede in Rusland gesteld Spreker wil niet alles, wat in Rusland gebeurt op rekening van de sociaal-democraten schuiven, maar het is in ieder geval geen kapitalistisch ge regeerd land. Spreker heeft pas in het propagandablad van de S. D. A. P. een verheerlijking van het Marxisme gelezen; dat is daar de grondslag van de maatschappij, maar hoe vreeselijk de werkloosheid daar is, is niet te zeggen; in Moskou eten de menschen de vuilnisbakken leeg. Nu vraagt de heer Verweij, of spreker daar geweest is; dat is een zotte vraag, want de heer Verweij weet wel, dat spreker er niet geweest is; er komen echter wel betrouwbare berichten uit Rusland, ook in Het Volk. Wanneer men dat niet accepteert, neemt spreker Saksen, waar de socialisten veel in de melk te brokken hebben, immers, daar is de eerste Mei een officieele feestdag; in geen ander land is de werkloosheid zoo erg als daar; in Saksen woont 7°/0 van de bevolking van Duitschland, maar 13°/0 van de Duitsche werkloozen. Het praatje van den heer van Stralen, dat de werkloosheid een bijverschijnsel van het kapitalisme is, is dus goed voor een vergadering in het Volks gebouw, waar niemand dat zal tegenspreken, maar hij moet daarmede niet hier komen. Het College is het roerend eens met den heer van Stralen, dat werkverruiming nummer 1 moet zijn; het heeft altijd op dit standpunt gestaan. Spreker hoopt, dat de heer Splinter nog zal kunnen mededeelen wat in het afgeloopen jaar door de gemeente voor de werkver ruiming is gedaan, wat op het oogenblik onderhanden is en wat nog in voorbereiding; daaruit kan men zien, dat het College buitengewoon actief is geweest en nog is ten aanzien van de werkverruiming. Spreker geeft toe, dat de omstan digheden het College gunstig zijn geweest; de algemeene economische toestand is verbeterd, maar spreker houdt uit drukkelijk vol, dat ook door de activiteit van het College de werkloosheid aanzienlijk minder is dan in het laatste jaar. De heer van Stralen betwijfelt dit, maar als het toch niets geeft, waarom dringt hij dan aan op meerdere werkver ruiming? Nu zegt de heer van Stralen, die niet van dichterlijk talent ontbloot is: niet het oog gericht, maar daden verricht. Die aansporing hebben Burgemeester en Wethouders niet noodig; zij zullen daarmede krachtig doorgaan, als de Raad maar de middelen voteert en niet, zooals de heer Spendel wil, de gelden opsoupeert en den pot verteert. De werkverschaffing heeft naar het College meent zeer gunstig gewerkt door vele werkkrachten te plaatsen. De heer van Stralen heeft dit betwijfeldhij kan echter zulke juiste dingen zeggen; zoo zeide hij in 1927 over de werk verschaffing, dat hij een leek was. Dat was een bijzonder waar woord, speciaal wat betreft de werkverschaffing aan den Leid- schen Hout. Spreker zegt niet, dat hij zelf deskundig is, maar hij heeft zich laten voorlichten door deskundigen, n.l. dooi den architect van den Leidschen Hout, maar de heer van Stralen heeft zich niet laten voorlichten. Er zijn steeds zoo veel mogelijk werkloozen geplaatst, maar bij een dergelijk werk kan niet een ongelimiteerd aantal menschen te werk gesteld worden, in verband met de weersomstandigheden en met den tijd van het jaar. Het heeft zeer gunstig gewerkt, ook, indien spreker het zoo eens noemen mag, als reclasseeringsinslituut. Tal van arbeiders zijn weer aan geregelden arbeid gewoon geraakt en hebben via den Leidschen Hout een goede plaats in de maatschappij teruggekregen. De heer van Stralen heoft gezegd: de loonen zijn onbehoorlijk geweest. Ook dat is niet waar: zij zijn zeer behoorlijk geweest en ver uitgegaan boven hetgeen Burgemeester en Wethouders zich als het doorsneeloon hadden voorgesteld. In den staat van 1723 Augustus 1929 ziet spreker als uurloon uitgekeerd 50, 62, 56, 56. 55, 62, 62, 55, 43, 62, 42, 62, 62, 42, 45, 54, 62, 40, 62, 43, 62 cent, enz. Het aantal uren bedroeg 52, 52J, 41, 41£, 47£, 41| enz. Het uurloon van een grondwerker in het vrije bedrijf bedraagt 62 cent. Bij de werkverschaffing moeten de loonen zooveel mogelijk gehouden worden tusschen de steunuitkeering en de loonen voor de ongeschoolden. De uitbetaalde loonen zijn er ver bovenuit gegaan, omdat de menschen daar geleerd hebben goed te werken. Burgemeester en Wethouders zullen op deze wijze voortgaan. Waarschijnlijk zullen binnenkort voorstellen ten aanzien van den Leidschen Hout den Raad bereiken, maar Burgemeester en Wethouders wenschen niet in te gaan op de idee van den beer van Stralen om hiervan een object van werkverruiming te maken. Zij willen het werk behouden als een object van werkverschaffing. Daarbij behoudt de gemeente de subsidie van het Rijk en de gunstige positie, die het werk in andere opzichten heeft. Ongetwijfeld is dit werk voor enkele menschen een goed toetsmiddel geweest, want al geeft spreker gaarne en royaal toe, dat het overgroote gedeelte van de werkloozen liever werkt dan steun trekt, er zijn ook altijd menschen, die liever lui zijn dan moe. Zij komen in alle partijen voor.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 15