WOENSDAG 22 JANUARI 1930. 59 sprekers voorstel te verwerpen en niet om het in praeadvies te nemen in afwachting van het advies der commissie. De heer Tepe acht dit laatste niet oppertuun. Practisch komt het op hetzelfde neer, of men wacht op het advies van de commissie en het dan in praeadvies neemt, dan wel of men het nu in praeadvies neemt. De heer Elkerbout zegt, dat het georganiseerd overleg dan niet de minste beteekenis meer heeft. De heer Parmentier vraagt, of dit voorstel niet naar de commissie kan verwezen worden. De heer Tepe zegt, dat de Raad niets naar die commissie behoeft te verwijzen; het is in de commissie en die heeft tot taak het te behandelen; daarna, waarschijnlijk reeds na de eerstvolgende vergadering, komt er een advies en dan kan de Raad dit voorstel om praeadvies in handen van Burgemeester en Wethouders stellen. Spreker wil vervolgens een andere foutieve opvatting corrigeeren, die volgens diens betoog hedenmiddag bij den heer Eikerbout bleek te bestaan. Evenals de heer Verweij is de heer Eikerbout zeer bevreesd, dat het georganiseerd overleg door het bestaan en de werkwijze der commissie ad hoc in het gedrang zou kunnen komen. De heer Elkerbout: Door het blijven voortbestaan van deze commissie ad hoe. De heer Tepe meent, dat, als de heer Elkerbout bevreesd is voor het voortbestaan der commissie, hij het ook moet zijn voor het bestaan daarvan. De heer Elkerbout: Dat is niet noodig. De heer Tepe acht het in dit opzicht hetzelfde of de commissie nu bestaat dan wel of zij over vijf jaar bestaat, want zij zou nu precies zoo in den weg staan aan het ge organiseerd overleg als een commissie over vijf jaar dat zou doen. De heer Elkerbout heeft betoogd, dat deze commissie een rapport aan den Raad zou kunnen uitbrengen, dat zonder meer door den Raad zou kunnen worden aanvaard, in welk geval het georganiseerd overleg geheel uitgeschakeld is. Spreker gelooft, dat het absoluut onredelijk is te veronder stellen, dat zoo iets zou kunnen gebeuren. Wanneer een dergelijke commissie in een belangrijke zaak als de herziening van de salarissen, een rapport uitbrengt, kan het eigenlijk niet anders, of de Raad stelt een dergelijk belangrijk rapport in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. Er zijn wel minder belangrijke zaken, die door den Raad om praeadvies naar Burgemeester en Wet houders worden gezonden. Spreker acht de mogelijkheid absoluut buitengesloten (en meent, dat de Raad geheel in strijd met de verordening, regelende het georganiseerd overleg, zou handelen, indien het wel gebeurde), dat de Raad a bout portant het rapport der commissie zal accepteeren en zal zeggen: wij hebben met Burgemeester en Wethouders en de Commissie voor georganiseerd overleg niets te maken. Het staat voor spreker als een paal boven water, dat de Raad het rapport zal stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies, waarna het de taak en de plicht van Burgemeester en Wethouders is om op grond van datzelfde rapport, of aan de hand van dat rapport, hun eigen voorstellen omtrent de loonregeling van het personeel te formuleeren. De heer Wilbrink: Ook als de commissie ad hoe reeds gesproken en onderhandeld heeft met de organisaties? De heer Tepe laat dat op het oogenblik geheel buiten be spreking, het doet aan de zaak niets af. De heer Wilbrink: U hebt er toch geen bezwaar tegen? De heer Tepe zou even de lijn willen aangeven, waarlangs de zaak zich z.i. zal bewegen. Wanneer het rapport door den Raad in handen van Burge meester en Wethouders om praeadvies is gesteld, zullen zij hun voorstellen ten opzichte van de salarissen formuleeren. Daarna zullen zij, niet alleen omdat zij prijs stellen op het advies van de organisaties, maar ook omdat zij daartoe ge dwongen zijn, hun voorstellen naar de Commissie van ge organiseerd overleg zenden om advies en deze commissie heeft in dat stadium alle vrijheid haar meening over de voorstellen van Burgemeester en Wethouders te zeggen. Hiermede is aangetoond, dat het bestaan van de commissie ad hoe niet de minste afbreuk doet aan de bevoegdheden en de werkwijze van de Commissie voor georganiseerd overleg. Wanneer dan ook het advies verkregen is van het georga niseerd overleg, komt een definitief voorstel in den Raad dan kan de Raad kennis nemen, niet alleen van het advies der commissie en van het door Burgemeester en Wethouders naar aanleiding daarvan geformuleerde voorstel, maar ook van het daarover uitgebrachte advies van het georganiseerd overleg; deze gang van zaken zal gevolgd worden. Wanneer artikel 11 van de salarisverordening niet bestond, spreker zegt dit niet zoozeer ter verdediging van het bestaan dier commissie; hij heeft zich over de al of niet wenschelijkheid van het voortbestaan daarvan nog geen positief oordeel gevormd, maar alleen om te demonstreeren, dat men niet kan volhouden, dat het georganiseerd overleg lijdt onder het bestaan van deze commissie dan zou het College, daartoe al of niet door den Raad gestimuleerd, al dan niet op instigatie van het georganiseerd overleg, op een gegeven oogenblik voor de vraag komen te staan, of de salarissen herzien moeten worden; dan ligt het toch voor de hand, dat Burgemeester en Wethouders omtrent dit zeer moeilijke en ingewikkelde vraagstuk advies zullen inwinnen, hetzij door instelling van een commissie van advies, hetzij door het vragen van een ambtelijk rapport aan de ambtenaren, die daartoe volgens het College het meest zijn aangewezen; het eenige verschil is, dat in het laatste geval de buitenwereld niet weet waar Burgemeester en Wethouders de gegevens vandaan hebben, wanneer zij komen met een definitief voorstel. Men is ervan geschrokken, dat er een verordening bestaat, waarbij die commissie in het leven geroepen is en dus officieel bestaat en men is bevreesd, dat het georganiseerd overleg daardoor wordt aangetast. Spreker betwist dat; het georga niseerd overleg blijft volmaakt intact. De heer Verweij heeft nog tal van punten opgenoemd, die volgens hem met het oog op den verbeterden economischen toestand voor het gemeentepersoneel moesten worden nage streefd, zooals b.v. afschaffing van het klassestelsel, verhooging van loon, aftrek van pensioensbijdragen, vacantietoeslag, pensioen voor werksters en schoonmaaksters en verbetering der positie van het personeel der gestichten; spreker vermoedt, dat het niet de bedoeling van den heer Verweij geweest is, dat hij hem op al die punten zou antwoorden; hij heeft die onderwerpen trouwens alleen aangestipt en wenschelijkheden te kennen gegeven. In het algemeen is ook sprekers over tuiging, dat, wanneer de economische toestand dit toelaat, de positie van het gemeentepersoneel, voorzoover die niet vol doende geregeld is, verbeterd moet worden; daarover zullen allen het eens zijn; dit vraagstuk zal nader onder de oogen gezien worden, ook weer in de veel gesmade commissie ad hoe; het resultaat van die besprekingen zal worden neergelegd in het rapport, dat straks over deze vraagstukken aan den Raad zal worden voorgelegd. De heeren Verweij en Schüller hebben ten aanzien van het losse personeel betoogd, dat de gemeente Leiden nog personeel in dienst heeft, dat niet los is op grond van de tijdelijkheid der werkzaamheden, die het heeft te verrichten, maar alleen op grond van het feit, dat daardoor aan de gemeente uitgaven worden bespaard. Spreker vertrouwt ten volle de cijfers, die deze heeren in dit verband genoemd hebben, maar heeft nog geen gelegenheid gehad na te gaan in hoeverre de 9 man los personeel bij den plantsoendienst en de 6 man los personeel bij de rioolruiming werkelijk ten onrechte als los personeel zijn aangesteld. Ten gevolge van de plotselinge ongesteldheid van Wethouder Splinter is spreker nog niet in het bezit van de noodige gegevens. Spreker kan echter verklaren, dat ook Burgemeester en Wethouders op het standpunt staan, dat het niet is, zooals het behoort, als ter wille van besparing van uitgaven voor de gemeente personeel voor ander dan werkelijk tijdelijk werk, dus voor werk, waarvoor feitelijk vast personeel zou aangesteld moeten en kunnen worden, in los dienstverband wordt aan gesteld. Burgemeester en Wethouders zullen dan ook deze zaak ernstig onderzoeken. Spreker wijst in dit verband op de bepaling in de wet, regelende den rechtstoestand van ambtenaren, waarin wordt voorgeschreven, dat ook ten aanzien van het losse personeel wettelijke regelingen moeten worden getroffen ten opzichte van de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder het als zoodanig mag worden in dienst genomen. Die bepaling is een gevolg van het feit, dat inderdaad, vooral bij het Rijk, mis standen als waarover hier is gesproken, meermalen zijn voor gekomen. Men kan dus de zekerheid hebben, dat voor de toekomst op dit punt een behoorlijke regeling zal worden getroffen. De heer Verweij. Daarvan neem ik akte! De heer Tepe komt thans tot de kwestie van het Werk liedenreglement, waarover door den heer Verweij is gesproken. De geschiedenis daarvan, hoewel niet in de finesses er mee overeenkomende, is ongeveer gelijk aan die van de voorgaande

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 13