DINSDAG 21 JANUARI 1930. 45 verzekering, welke dan alleen door de gemeente zou worden bekostigd, naast de bestaande werkloosheidsverzekering, waar aan de vakorganisaties, het Rijk en de gemeente meedoen. Acht de heer van Stralen de normen, welke bij deze ver zekering gelden, niet meer voldoende, laat hij dan trachten de bestaande regeling gewijzigd te krijgen, maar hij poge niet er een surrogaat van te maken. Spreker komt nu tot het betoog van den beer Schüller, waaruit spreker heeft opgevangen, dat het thans kan voor komen, dat aannemers bij de gemeentewerken minderwaardig materiaal leveren. Spreker vraagt: aan wien de fout? Er zijn opzichters van de gemeente, die daarop moeten toezienMaar bovendien, als die opzichters nu al geen voldoend toezicht kunnen houden op het materiaal, hoe zullen zij daarvoor dan tijd vinden, indien zij behalve toezicht uitoefenen ook het werk nog moeten uitvoeren? Het gevaar voor de levering van tweede soort materiaal wordt dan grooter. Volgens den heer Schüller is het uitvoeren van werken in eigen beheer zoo buitengewoon voordeelig en schiet het particulier initiatief daarin heel veel tekort. De gemeente heeft op dit oogenblik een enkel eigen bedrijf, n.l. het straatmakersbedrijf, en zou nu de heer Schuilei- durven beweren, dat het straatwerk, nu het in eigen beheer wordt uitgevoerd, voordeeliger is dan het bij aanbesteding zou zijn? Hij zal dat niet kunnen volhouden, want het is algemeen bekend, dat het tegendeel het geval is. Hoewel de gemeente ingericht is op het straatmakersbedrijf, komt het bij aanbesteding goedkooper uit dan wanneer zij het zelf doet. Per M*., zegt de heer Schüller, maar hij zegt, dat het in eigen beheer zooveel beter is en dat moet hij nog bewijzen. Spreker heeft totnogtoe niet kunnen consta- teeren, dat de straten in Leiden zooveel beter zijn dan in andere plaatsen, b.v. den Haag, waar niet alleen de aanleg van nieuwe straten, maar ook het onderhoud in zeer veel gevallen publiek wordt aanbesteed. Daar kan men consta- teeren, dat het door particulieren uitgevoerde werk tenminste even goed is. De heer Schüller zegt, dat men toch staaltjes van dat geknoei heeft meegemaakt aan den Rijnsburgerweg. De heer Wilbrink is het er niet mee eens, dat dit geknoei was. Toen in Tuinstadwijk de nieuwe straten in eigen beheer zijn aangelegd, kon men er na een tijdje ook niet meer loopen, zonder bijna de beenen te breken. De heer Schüller: Omdat het College niet dat werk ervan maakt, dat ervan gemaakt behoort te worden. De heer Wilbrink zegt, dat de heer Schüller Burgemeester en Wethouders dus verwijt, dat zij zelf geen straatmaker zijn geworden. Wanneer de heer Schüller zoo spoedig is uit geput, dat hij dergelijke argumenten gebruikt, blijkt wel, dat hetgeen hij beweert niet heel veel zaaks is geweest. Bovendien, hoe komt het dan dat de ijsfabriek niet kan rendeeren; dat is toch ook een stukje eigen beheer van de gemeente? Dit bewijst, dat het eigen beheer niet in alle opzichten het meest aanbevelenswaardige is en spreker zal daarom ook tegen al deze voorstellen stemmen. De heer Spendel spreekt zijn tevredenheid uit over het door het College in het afgeloopen jaar in het belang van Leiden gevoerde beheer. De heer Schüller interrumpeerde zooeven: er wordt hier alleen gepraat en de heer Groeneveld zeide straks: als Burgemeester en Wethouders met roomijs gaan loopen, lukt het hun nog niet; dit bewijst, dat men aan de uiterste linkerzijde nog niet genoegzaam doordrongen is van de moeilijkheden, die zich, vooral in het afgeloopen jaar, voorgedaan hebben om de regeeringsmachine zoo goed en zoo geruischloos mogelijk te doen loopen. Spreker brengt het College dus een woord van hulde voor hetgeen het in het afgeloopen jaar heeft gedaan. Spreker heeft een meester ge kregen in den heer van Eek, die zeide, dat hij 10 jaren lang hetzelfde heeft verteld; toen de heer van Eek gisteren aan het einde van zijn belijdenis was, dacht spreker bij zich zelf: nichts Neues im Westen! Dat was ook gisteren het geval. Men heeft van die zijde altijd gehoord, dat de volkskracht slechts zit in een boterham, in een mooi pak, in vacantie- toeslag en in medezeggenschap. Dit waren de vier steunpilaren van het betoog van den sociaal-democratischen afgevaardigde. Hij heeft met geen enkel woord vermeld, dat er nog iets anders is, dat medewerkt om de volkskracht te verheffen. Het was niet anders dan het zuiver materialistische en spreker acht zich gelukkig, dat Dr. van Es ook nog op een andere zaak gewezen heeft, noodig en noodzakelijk om de volkskracht hooger op te voeren, toen hij er op wees, dat men niet alleen van brood leeft en er andere dingen zijn, waarmede men zich in het dagelijksch en openbare leven heeft bezig te houden. Dr. van Es wees er op, dat de godsdienstige gezindheid der natie een groot gedeelte uitmaakt van de volkskracht. Spreker wil nog op een ander ding wijzen, dat van belang is voor de volkskracht, n.l. de zedelijkheid. Wie met een weinig ernst de ontwikkeling in het maatschappelijk leven ziet en toekijkt op hetgeen zich dagelijks voordoet, moet bevreesd zijn voor wat men »de verwildering der zeden" kan noemen. Spreker staat in dit opzicht gelukkig niet alleen, zijn fractie- genooten en medestanders zullen het beamen, dat ook in andere kringen die groote afmetingen aannemende verwilde ring van de massa de aandacht vraagt, ook van menschen, niet behoorende tot de rechterzijde. Spreker wijst in dit verband op hetgeen mevrouw van Itallie—van Embden in de Tweede Kamer en in een vergadering van een afdeeling in den Haag heeft gezegd, n.l. dat de veronzedelijking van het volk onrust barend toeneemt. Ook bij de behandeling van de begrooiing van Justitie in de Tweede Kamer is dit punt nog door anderen ter sprake gebracht. Spreker heeft voor zich een uiting van de Nieuwe Rotterdamsche Courantwaaaiuit hij enkele regels zal voorlezen »Die zedelijkheid kan wèl bevorderd worden door krachtige bestrijding van de pornografie. Schuine blaadjes (de Minister noemde er een paar) kunnen wat ons betreft telkens opnieuw aan politie en justitie ten prooi vallen, vooial wanneer de grenzen zuiver getrokken worden." De Minister zegt zelf: »Het gebied van de openbare zedelijkheid is daarom naar mijn oordeel zoo gevaarlijk, omdat het in zekeren zin is een vicieuse cirkel. Ik heb onlangs een rapport gelezen, dat door bezadigde menschen is uitgebracht, over de dancings, en daarin wordt gezegd: voorziet het dansen in een behoefte? Neen, het is juist andersom, het wekt behoeften, die het niet bevredigt. Men kan dit, geloof ik, in het algemeen op dit terrein zeggen: de prikkels, die geschapen worden, wekken behoeften aan sterkere prikkels, en zoo gaat het, wanneer men over een zekere lijn heen is, van kwaad tot erger." Ook in het Handelsblad en in andere couranten heeft spreker eenzelfden toon beluisterd. Zelfs de verslaggever van Het Volk heeft toen, misschien in een zekere bevlieging, want men moet in Het Volk niet al te veel zedelijkheidslectuur zoeken, geschreven: als het den Minister er om te doen is om de zedelijkheid te bevorderen, zullen wij hem daarin volgen. De heer Verweij vraagt, of de heer Spendel met zijn zede- preeken niet liever naar het Zuiden zou gaan. De heer Spendel zegt, in navolging van den heer Schüller, dat, als iemand opspringt, hij geraakt is. Het is zeker niet te veel gezegd, dat de zedelijkheid een voorname factor is bij de verhooging van de volkskracht. Daarom zou spreker gaarne willen, ook door de toeneming van de gelegenheden, waarin aan de zedelijkheid en de volks kracht afbreuk gedaan kan worden, dat Burgemeester en Wethouders, indien daartoe aanleiding gegeven wordt, daarop nauwkeurig zullen toezien; spreker wijst in dit ver band op de dancings, waar men zonder entree te betalen kan binnenkomen en waar de jeugd meerdere dingen vindt, die niet bevorderlijk zijn voor de zedelijkheid. Vervolgens wijst spreker op de pornografie; spreker verheugt zich er over en brengt er hulde voor aan de openbare macht hier ter plaatse, dat zij in den laatsten tijd tweemaal achtereen heeft ingegrepen. Toch wenscht spreker, en hij weet, dat daarbij velen achter hem staan, dat men op dit gebied nog meer en nog verder zal ingrijpen. De bladen hoeft spreker niet te noemen; die zijn voldoende bekend; de kiosken, ook die aan het station, geven genoeg gelegenheid, om te zien wat voor leelijks en vooral voor de jeugd schadelijks voor de ramen staat. Spreker wijst als voorbeeld op de Reintjes-uitgave. Er is geen enkele uitgave, welke zoo openlijk in bladen en ge schriften bloot legt wat elk weldenkend mensch liever bedekt houdt. Het is een groot bezwaar, dat in tal van winkels en kiosken boeken en geschriften voor het raam staan, waarin de nog zoo jonge jeugd glorieert en aanleiding vindt tot allerlei dingen, welke men liever van het jeugdige hart ver wijderd houdt. Spreker hoopt, dat de macht, die over deze zaak te be schikken heeft, vooral datgene zal wegnemen wat aan de jeugd zooveel schade kan doen. Zijn bedoeling is alleen om naast de factoren, door den heer van Es en de sociaal democraten genoemd, den zedelijkheidsfactor onder de aan dacht van de overheid te brengen. Komende tot de ingediende voorstellen, wil spreker het eerst behandelen dat van den heer van Eek betreffende de verlaging der gasprijzen. Ofschoon hij niet gewend is dingen uit de Gascommissie in de openbare vergadering te brengen, moet hij in dit geval toch opmerken, dat hij, en met hem de geheele Gascommissie, had gedacht, dat de heer van Eek ditmaal niet met dit voorstel zou komen. Die gedachte heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 9