44 DINSDAG 21 JANUARI 1930. menschen zouden zijn, die er anders over dachten dan hij en een andere maatschappij wilden opbouwen. De heer van Eek zou voor die andersdenkenden geen plaats laten. Om dat aan te toonen kan spreker zich beroepen op een uitdrukking van den heer van Stralen, die, als hij voor werkverruiming pleit, zegt, dat die werkverruiming alleen mag gelden voor hen, die bij de organisaties zijn aangesloten, en dat daarvan alleen kapitalistische patroons mogen profiteeren, patroons, die veel arbeiders aan het werk hebben. De kleine patroons moeten er van worden buitengesloten. Spreker kan zich indenken, dat de heer van Stralen even boven de gewone arbeiders staat. Men heeft in de vakorga nisaties gemeend wat spreker op zichzelf niet als een fout beschouwt dat de positie van de vrijgestelden wat gun stiger moest zijn dan die van de andere arbeiders. De heer van Stralen en zijn geestverwanten aanvaarden dat, maar als er buiten de vakorganisatie menschen zijn, die door eigen initiatief en energie wat verder willen komen dan de gewone arbeider, dan moet de overheid volgens den heer van Stralen hun dat beletten. De sociaal-democraten zijn voor vrijheid, gelijkheid en broederschap, maar de vrijheid is zoek, de ge lijkheid wordt bij hen niet toegepast en de broederschap is wel heel ver te zoeken. Spreker wil constateeren, dat hetgeen de heer van Stralen heelt gezegd, in flagranten strijd is met datgene wat de heer van Eek als ideale opvatting huldigde en waarover hij gisteren sprak, n.l. dat ieder beschaafd mensch behoefte heeft aan een zekeren maatschappelijken welstand. Mag niet iedereen naar dien welstand streven, vraagt spreker. Of is het de taak van de sociaal-democraten om iemand, die door middel van aanneming van gemeentewerk dien welstand tracht te berei ken, neer te drukken? Spreker begrijpt van de redeneering van den heer van Eek niets, indien deze het met zijn partij genoot van Stralen eens is, tenzij die heeren een bepaalde groep menschen om zich heen hebben, voor wie zij iets kun nen doen, terwijl zij niets meer van die menschen moeten hebben, wanneer dezen zich van hen afscheiden. De heer van Eek heeft ditmaal verklaard, dat het kapita lisme toch eigenlijk wel iets goeds heeft gedaan. Het is aardig, dat de heer van Eek na tien jaar voor het eerst met die verklaring komt. Volgens hem heeft het kapitalisme een machtige taalt vervuld, maar thans is het een sta-in-den- weg. Dat moge de opvatting van den heer van Eek zijn, in elk geval mag worden geconstateerd, dat het kapitalisme in den vooruitgang van de wereld een machtige taak heeft ver vuld. De heer van Eek zal meer sprekende argumenten moeten aanvoeren dan hij tot dusverre heeft laten hooren, als hij aannemelijk wil maken, dat het stelsel, waarvoor hij propaganda maakt, de maatschappij sterker vooruit zal brengen dan het kapitalisme heeft gedaan. Als de heer van Eek pleit voor een overheidsbedrijf, dan noemt hij in het bijzonder het mijnbedrijf, maar spreker wil dan toch opmerken, dat daarin een buitengewone kapitalis tische tendenz zit. Het is bekend, dat de staatsmijnen in Limburg volkomen dezelfde regelingen aangaan als de parti culiere mijnen wat betreft de prijsstelling voor de kolen en de arbeidsvoorwaarden van het personeel. In het bijzonder wat aangaat de prijsstelling, wijken zij niet in het minst af van hetgeen de particuliere mijnen doen. Ook in de socia listische maatschappij zal de heer van Eek voor het socia listisch bedrijf de kapitalistische tendenz, welke in het over heidsbedrijf in geen enkel opzicht kan worden gemist, ook weer te hulp roepen. Dit argument heeft dus ook geen be- teekenis. Volgens den heer van Eek zouden hooge loonen welvaart beteekenen; daarover moesten volgens hem de Engelsche liberalen en socialisten nadenken, voordat zij dat publiceerden. Maar daarvóór was iedereen toch al overtuigd, dat hooge loonen welvaart beteekenen; niet alleen de arbeiders, maar de geheele gemeenschap vaart wel bij hooge loonen. Niet alleen de liberale partij in Engeland, maar ook de Arbeiders partij heeft, toen zij nog in de oppositie was, talrijke formules opgesteld; nu zij die evenwel in practijk moet brengen,staat zij°voor geweldige moeilijkheden; dit zou ook het geval ge weest zijn met de formule, die door de liberale partij vóór de verkiezingen is opgesteld; dan belooft men veel, dat prac- tisch toch niet te verwezenlijken is. De liberalen verkeeren in de gelukkige omstandigheid, dat zij in de oppositie zijn, zoo- als de heer van Eek hier; de Arbeiderspartij staat echter voor buitengewoon groote moeilijkheden, omdat zij de beloften, die zij heeft gegeven, onmogelijk kan inlossen. Nu is het verwonderlijke, dat de heer van Eek, die toch een voorstander is van hooge loonen, dit wil zoeken in het tuinbouwbedrijf; hij wil immers, dat de gemeente overgaat tot het stichten van een groot tuinbouwbedrijf. Spreker heeft wel eens gehoord van hooge loonen hier en daar, maar tot nu toe is altijd uit de cijfers gebleken, dat de loonen in den tuinbouw zeer laag waren en allerminst aan den hoogen kant, tenzij natuurlijk de heer van Eek tot de conclusie is gekomen, dat ƒ26.dus minder dan de slechtst betaalde ge meentearbeider, een hoog loon is geworden. Naar hetgeen men in het algemeen over lage loonen hoort, zijn de loonen speciaal in den tuinbouw dan zeer laag. Spreker acht het onjuist te dien opzichte verwachtingen te wekken bij de Leidsche arbeidersbevolking. Bovendien zijn lang niet alle landerijen geschikt voor tuinbouw; in de naaste omgeving van Leiden is door menschen met vakkennis geprobeerd 4 bunders weiland in cultuur te brengen en er bollenland van te makenna dit 5 jaren lang beproefd te hebben heeft men de duizenden, die daaraan ten koste zijn gelegd, cadeau ge geven en heeft men het weer weiland laten worden. Ook is de markt voor tuinbouwproducten in het vorige jaar zeer overvoerd geweest; men moet niet meenen, dat zij ten allen tijde een goed afzetgebied kunnen vinden; juist in het vorige jaar is dit gebleken, misschien als vingerwijzing voor den heer van Eek. Er zijn wel degelijk bepaalde grenzen, die niet kunnen worden overschreden. Volgens den heer van Eek worden in Amsterdam officieele aardappelprijzen vastgesteld. Spreker geeft de verzekering, dat de handelaren hier ook verlangen naar het vaststellen van maximumprijzen voor de aardappelen door een commissie uit den Raad, want dan is de winstmarge zoo, dat zij beter af zijn dan wanneer de prijs door onderlinge concurrentie wordt geregeld. De heer van Eek kan dan ook niet aantoonen, dat de aardappelen in Leiden duurder zijn dan in Amsterdam. De heer van Eek heeft ook met zekeren ophef over de brand stol fen prijzen in Amsterdam gesproken, alsof men daar zou zeggen: dat betaalt men en daarmee uit; daaraan heeft men zich te onderwerpen. Het is evenwel zoo, dat de mijnen de prijzen van de verschillende soorten brandstof bepalen en daaraan is Amsterdam ook onderworpen. De mijnen laten zich niet door Amsterdam zeggen: zooveel wil ik betalen, maar zij zijn nog wel zelfstandig genoeg, ook tegenover Amsterdam en tegenover de commissie, die de prijzen regelt, om zelf de prijzen vast te stellen. Natuurlijk kan de gemeente Amsterdam den détailhandel regelen, maar spreker kan de verzekering geven, dat de door de officieele commissie voor den détailhandel vastgestelde winstmarge niet kleiner zal zijn dan in Leiden. Het voordeel van die gemeentelijke bemoeiingen is, dat in den handel niet die felle concurrentie oplaait als in andere omstandigheden, wanneer die zaak niet georganiseerd en geleid wordt door de Overheid. Maar is daar het publiek mee gebaat? Wat betreft de inrichting van een gemeentelijk tehuis voor ouden van dagen, mevrouw Braggaarde Does heeft dit al heel idealistisch voorgesteld; overal moet gezelligheid zijn; eigenlijk moesten de menschen aparte kamertjes met aparte verpleegsters hebben; anders zou men dat ideaal van huiselijk heid niet kunnen benaderen. Of die oude menschen nu in een grootere of in een kleinere zaal ondergebracht worden, zij zullen er altijd bezwaar tegen hebben om naar een inrichting te gaan, onverschillig of die door de gemeente of door de kerk is gesticht; de menschen willen over het algemeen niet uit hun milieu weg; men wil zelfstandig blijven. Nu kan de heer van Stralen wel een ontroerend verhaal doen van twee oude hulpbehoevende menschen, die door hun dochter verzorgd moeten worden, maar wanneer men dien menschen vraagt, of zij naar een inrichting willen, waar zij goed verzorgd zullen worden, dan zal in 8 van de 10 gevallen het antwoord zijn: laat mij blijven waar ik ben, want dan kan ik doen en laten wat ik wil! Dan gevoelen zij, dat zij hun eigen tehuis hebben, welk gevoel zij verliezen, zoodra zij naar een inrichting gaan, ook al richt de gemeente deze nog zoo luxueus in. Om die redenen alleen al is er te Leiden aan een dergelijke gemeentelijke inrichting geen behoefte en spreker zou het veel meer op prijs stellen, als zulke menschen door Maat schappelijk Hulpbetoon werden geholpen. Spreker komt thans tot het voorstel van den heer van Stralen betreffende toeslag op de werkloosheidsverzekering. Hij gevoelt daarvoor niets. De crisis-commissie is ingesteld, opdat de menschen, die uit werkloozenkassen waren uitge trokken, niet naar het Burgerlijk Armbestuur behoefden te worden verwezen, en nu zou men weer een commissie krijgen, welke te beoordeelen had of de werkloosheidsuitkeeringen der kassen wel voldoende waren. Wel heeft spreker waardeering voor de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders in den harren wintertijd hebben ingegrepen, toen de menschen voor talrijke moeilijkheden kwamen te staan, daarmede toonende ten aanzien van de hulp aan de minder bedeelde medeburgers met bijzondere omstandigheden te willen rekening houden. Waar het College zoo weet op te treden, ligt daarin tevens het bewijs, dat hetgeen georganiseerd is en naar sprekers meening goed ge organiseerd is, niet moet worden omvergeworpen, alleen omdat er zich omstandigheden kunnen voordoen, waaronder een regeling niet ver genoeg reikt en Burgemeester en Wethouders moeten ingrijpen. Spreker denkt er niet aan mede te werken aan het inbrengen van een tusschenschakel voor een bijzondere

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 8