DINSDAG 21 JANUARI 1930. 41 industrie altijd op dezelfde hoogte blijft, is voor den arbeider heel weinig perspectief ook al heeft hij het niet naar zijn zin, dan blijft hij toch hangen waar hij is, omdat hij niet weet, of hij wat anders en beters zal kunnen vinden; in een stad met een bloeiende industrie kan de werknemer, wanneer een betrekking hem niet bevalt, direct een poging wagen om wat anders te krijgen; dat vermeerdert zijn energie. De goede vakman kan dan zijn eischeri stellen, ook buiten de organisatie ommisschien is dit voor den patroon wel een schaduwzijde, maar voor de gemeente in haar geheel is dit een gezonder toestand. Leiden gaat in zielenaantal achteruit, niet doordat het geboorte-overschot kleiner is dan elders, maar doordat de menschen vertrekken. Dat zijn niet de werkloozen, maar degenen, die na eens rondgekeken te hebben tenslotte tot de conclusie komen, dat het hun hier niet erg aan staat. Zij gaan naar een andere plaats, waar wat meer te doen is, om daar te probeeren fortuin te maken. De menschen, die wegtrekken, heeft Leiden juist noodig, want het zijn de meest energieken. Het is voor Leiden een bof, dat het een zoogroote en gevestigde hoogeschool heeft. Het is de dobber, waarop Leiden langen tijd heeft gedreven en welke het voor een dieper inzinking heelt behoed. Maar een hoogeschool is niet een object, dat welvaart kan brengen. Het is een zeer te waardeeren bezit, maar, wil een stad bloeien, dan behoort er nog iets meer te zijn. Die bloei moet voortkomen uit het werk van de bevolking zelf. Vraagt men of spreker het een wonder vindt, dat een stad, welke zoo goed ligt, niet tot meer welvaart komt, dan ant woordt hij in ontkennenden zin. Hij zou het integendeel een wonder vinden als hij ziet hoe de boel er bij ligt indien er hier een opbloei van de industrie kwam. Er zijn misschien wel industrie-terreinen te vinden, maar men moet al goed geörienteerd zijn, wil men ze kunnen ontdekken, terwijl het bovendien de vraag is, of zij voor een geschikten prijs ver krijgbaar zijn. Wanneer iemand zich hier aanmeldt voor industrie-terreinen, zegt de gemeente: kom maar hier, er is wel industrie-terrein, maar het moet eerst worden opgehoogd, wij willen dat wel voor u doen, gij kunt electriciteit krijgen en de waterleiding zal er ook wel komen; misschien zuilen er ook aanlegplaatsen worden gemaakt, wij zijn van goeden wil. Zoo is de ontvangst te Leiden, terwijl er ardere steden zijn, waar men, bemerkende dat er aanvragen zijn voor in dustrie-terreinen, zegt: hier is het terrein, hoe groot wilt gij het hebben, hier zijn aanlegplaatsen, het is voor u geknipt, morgen kunt gij beginnen te bouwen! Gelooft men werkelijk, vraagt spreker, dat Leiden onder die omstandigheden de concurrentie met beter geoutilleerde steden kan volhouden en een kans krijgt op vestiging van industrieën binnen zijn grenzen? Het spijt spreker, dat hij op deze wijze heeft moeten spreken. Gelukkig is er een eerste stap gedaan, die tot ver betering op dit gebied kan leiden, namelijk het voorstel van den heer Manders, strekkende om een commissie te benoemen, welke naar industrie-terreinen zou uitzien en zich zou bezig houden met het vraagstuk van de verkeerswegen te land en te vvater. Het is een studie-commissie en eerst als deze met voorstellen komt, zal kunnen blijken of de Raad den moed zal hebben de koe bij de horens te vatten en die voor stellen tot uitvoering te brengen. Dat wordt natuurlijk een geheel andere en veel moeilijkere taak en aan de rechterzijde, die, bij monde van den heer Wilmer of den heer van Es, zooals nu opgemerkt wordt met trots beweerde, financiëel zoo mooi geschipperd te hebben, zal dan gevraagd worden te toonen, wat zij in die richting vermag te doen. Die commissie is samengesteld uit vertegen woordigers van handel en industrie en houdt tevens voeling met den Raad, doordat Raadsleden van verschillende partijen er zitting in hebben. Nu is het heel vreemd, dat in die com missie een vertegenwoordiger van de sociaal-democratische Raadsfractie, de grootste, ontbreekt, te meer omdat juist door de hulp van de S.D.A.P. die commissie tot stand is gekomen; de rechterzijde gevoelde voor die commissie niet zoo heel veel over het algemeen. Wel is de S.DA.P. uitge- noodigd zitting in die commissie te nemen, maar zij heeft eenvoudig geweigerd om mede te werken, spreker begrijpt niet goed waarom, want men mag toch niet aannemen, dat de sociaal-democraten hier alleen zitten om critiek te oefenen en niet om opbouwend mede te werken. Die commissie wil toch opbouwend werk verrichten door uit te stippelen de groote algemeene lijnen, waarlangs de gemeente zich moet bewegen om tot grooteren bloei te komen. Spreker begrijpt niet waarom de S.D.A.P. zich daaraan onttrekt. Naar spreker is medegedeeld stond het gezelschap den heer van Eek niet erg aan; spreker weet niet of dit juist is. Nu zegt de heer Verweij, dat er geen arbeider in zit, maar spreker weet niet waarom juist een arbeider in die commissie moet zitten, tenzij hij een bepaald persoon speciaal daarvoor geschikt zou kunnen aanwijzen; het is toch geen politieke commissie. De heer Vkrweij zegt, dat er daarom juist een arbeider in moet. De heer Bosman zegt, dat men menschen moet hebben, die kijk op de zaken hebben. De heer Kooistra zegt, dat een arbeider er een heel goeden kijk op heeft. De heer Bosman zegt, dat de heer van Eek zich gisteren beklaagde over de weinige medewerking van de rechterzijde, maar inzake deze commissie heelt men toch te klagen over weinig medewerking van de S.D.A.P. De heer van Eck zegt, dat bij de samenstelling van die commissie de arbeiders toch zijn gepasseerd. De heer Bosman weet niet in hoeverre er hier sprake is van passeeren. Spreker betreurt, dat de S.D.A.P. in deze commissie niet vertegenwoordigd is en hoopt, dat zij haar houding zal herzien, want het is voor Leiden van groot gewicht, dat ook zij contact houdt met die commissie en daaraan van het begin af aan medewerkt. Het doet spreker echter genoegen te vernemen, dat de houding van den heer van Eck zijn oorzaak vindt in andere overwegingen dan spreker dacht, want eerst vond hij die houding nogal hoog hartig. Spreker heeft meer bewondering voor de rechterzijde. Zij heeft tegen het benoemen van die commissie gestemd, omdat zij haar overbodig vond, maar toch heeft zij er zitting in willen nemen en er haar werkkracht aan willen geven. Die commissie zal naar wij hopen meer bloei op industrie gebied brengen, maar, wil een stad tot grooteren bloei komen, dan is er nog iets meer noodig dan alleen werkgelegenheid. Er moet ook gelegenheid zijn tot verpoozing, al was het alleen om de arbeiders frisch te houden. Ook hier heeft het parti culier initiatief de eerste sporen verdiend. Spreker bedoelt het initiatief genomen tot stichting van den Leidschen Hout. Zoo iets heeft een stad met veel arbeiders zeer noodig. Leiden heeft het noodig als woonstad, omdat het de menschen, die anders weg zouden trekken, er toe zal brengen hier te blijven en aan andere menschen gelegenheid zal bieden zich hier te komen vestigen. Die Leidsche Hout is een object van werkverschaffing ge weest, maar juist daarom is het werk niet zoo economisch mogelijk voor de kas van den Leidschen Hout uitgevoerd. Het Rijk en de gemeente hebben ieder van de verdiende loonen betaald, zoodat slechts de helft voor rekening van den Leidschen Hout is gekomen, maar toch zou deze goedkooper uit zijn geweest, indien het werk was aanbesteed en door vaklieden was uitgevoerd, en dit niet alleen omdat de arbeidsprestatie van vaklieden zoo veel grooter was geweest, maar ook omdat in den herfst en in den winter het aantal werkloozen groot is en het van zelf spreekt, dat dan de gemeente een zoo groot mogelijk aantal bij den Leidschen Hout tewerk gesteld wil zien, terwijl dit juist de tijd is, waarin de Leidsche Hout met het oog op de korte dagen en de weersgesteldheid zoo min mogelijk menschen aan het werk wil hebben, daar in dien tijd ook de gesteldheid van den bodem niet gunstig is. Indien de Leidsche Hout de zaak zuiver economisch had opgevat, zou men in den winter dus zoo weinig mogelijk hebben laten werken en betere tijden hebben afgewacht, maar dat is niet gebeurd, omdat de bedoeling was de uitvoering van het werk aan de werkloozenzorg te verbinden. Daardoor is een bres geschoten in de kas van den Leidschen Hout, waarvan de gemeente, doordat zij minder werkloozen steun behoefde te betalen, heeft geprofiteerd. Het heeft ook op de werkloozen zelf goed gewerkt, want, zooalsjde heer van Stralen al opmerkte, is het voor die menschen veel beter om te werken dan op de gewone wijze werkloozensteun te krijgen. Financieel is het dus voor de gemeente voordeelig geweest, omdat het deel van het loon, dat de gemeente uitbetaalde, veel minder bedraagt dan de steun, dien zij anders had moeten uitbetalen. Nu behoeft de gemeente aan den Leidschen Hout toch niet te verdienen. Spreker weet, dat het bestuur van den Leidschen Hout plan heeft om aan de gemeente te ver zoeken het bedrag, dat zij verdiend heeft op die werkzaam heden, terug te geven. Spreker weet, dat de Wethouders dit denkbeeld allemaal zeer genegen zijn. De heer Goslinga zegt, dat de heer Bosman onware dingen vertelt. Er is heelemaal niet besloten om dat terug te vragen. De heer Bosman zegt, dat dat nog wel komen zal. De Wet houder zegt nu: niet in dien vorm; de vorm mag anders zijn, maar daarop komt het toch neer. De Voorzitter verzoekt den heer Bosman niet in te gaan op besluiten, die nog niet genomen zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 5