MAANDAG 16 DECEMBER 1929. 267 Bovendien, wat de heer Huurman den vorigen keer heeft gezegd, onderschrijft spreker geheel, n.l. dat de oude gevel zoozeer heeft geleden, dat men zal moeten beginnen met hem zoo niet geheel dan toch gedeeltelijk af te breken. Wil men met het oog op het verkeer het Stadhuis meer naar achteren bouwen, dan zal men den ouden gevel geheel moeten afbreken. Ook uit een oogpunt van constructie is het beter, dat bij het bouwen de gevel opgetrokken wordt tegelijk en in het verband met het overige gedeelte van het gebouw. Breekt men den gevel af, dan wordt het overblijvende gedeelte nog kleiner. En dan zou men enkel ter wille van het kleine stukje resteerenden gevel een massaal gebouw in een daarbij passenden stijl moeten ontwerpen. Dit lijkt spreker niet praktischhij meent dan ook, dat, welke opdracht men ook geeft, men er nooit in zal slagen een goed geheel te krijgen, als men den ouden gevel wil behouden. Dat men er in het begin enthousiast voor was, spreekt van zelf; toen was bijna iedereen er voor om het oude Raadhuis te herbouwen; het was alsof men in die gedachte een soort troost vond; het liefste had men toen precies hetzelfde gebouw willen hebben met zijn donkere gangen en doorgezakte eiken balken. Gaandeweg echter zijn de gemoederen tot rust ge komen en velen, die er eerst anders over dachten, zijn tot het inzicht gekomen, dat wederopbouw met den ouden gevel toch ook zijn groote bezwaren zou hebben. Wel adviseert de Commissie voor Monumentenzorg ook tot behoud van den ouden gevel, maar bij kalme nalezing van dat rapport krijgt men toch sterk den indruk, dat de conclusie, waartoe men kwam, van tevoren vaststond en dat men argumenten zocht om daartoe te komen. Echter zullen allen het over één ding eens zijn, niet dat de oude gevel gebruikt zal moeten worden in eeri nieuw project, maar dat hij bewaard moet blijven als een allen dierbaar overblijfsel uit een groot verleden en dat er voor gezorgd moet worden, dat hij ook in goeden toestand blijft. Men kan niet enkel volstaan met hem te bewaren, maar hij moet ook altijd de aandacht van de bevolking blijven trekken; hetgeen van ons historische Stadhuis overbleef moet op dezelfde wijze in de gedachten van de bevolking blijven leven als het oude Stadhuis, dat te gronde is gegaan. Het moet blijven een treffend stuk uit de geschiedenis van Leiden dit bereikt men niet door bet eenvoudig op te bergen in een museum, maar evenmin door het te maken tot een onderdeel van een groot gebouw; want ook dan zal dit kleine stukje van dien ouden gevel binnen korten tijd absoluut niet meer de aandacht trekken. Spreker acht het veel verstandiger en meer getuigende van piëteit voor hetgeen van dien brand overbleef, om het niet te gebruiken bij den bouw van het nieuwe Raadhuis, maar om het over te brengen naar een plaats in de gemeente, die daartoe geschikt is en er een aparte ruïne van te maken, hetgeen ook in het buitenland hier en daar gedaan is, om overblijfsels van groote indrukwekkende gebouwen aan de vergetelheid te ontrukken. Zoo heeft men in Wiesbaden b.v. met den afgebranden schouwburg gedaan; die ruïne is artis tiek in een groot plantsoen gebouwd, met groen en bloemen. Iets dergelijks zou hier gedaan kunnen worden bijvoorbeeld in den Leidschen Hout; dan zou men dien gevel ook in de verste toekomst als een blijvend aandenken aan de ramp kunnen behouden en, afzonderlijk tentoongesteld als een mooi bouwwerk uit den ouden tijd, zal de gevel veel meer tot zijn recht komen en tot de bevolking blijven spreken dan door hem eenvoudig tegen een nieuw gebouw te plakken. Sprekers conclusie is dan ook, dat het vergeefsche moeite is aan een bouwmeester op te dragen een ontwerp met den ouden gevel te maken. Wil men dat toch en spreker gelooft, dat een zeer groot deel van de burgerij en den Raad dit wil laat men het dan ook een goede kans geven en twee bouwmeesters aanwijzen. Wanneer men den heer Dudok een keuze tusschen beide plannen laat doen, zal men ook wel een bekenden architect kunnen vinden, die bereid is het tweede plan te maken. Daartegen zal ook de heer Dudok niet het minste bezwaar kunnen hebben. Het gaat immers hier om twee vraagstukken, die weinig met elkaar gemeen hebben. De kwestie van de concurrentie is hierbij geheel en al uit gesloten. Op deze manier zou men misschien kunnen bereiken, dat een deel van de tegenstanders hun stem ook aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders zouden geven. Spreker gaat dus met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee, maar zou nog liever zien, dat men tegemoet kwam aan het bezwaar van hen, die meenen, dat één architect in dit geval niet twee ontwerpen kan maken. De heer W'ilmer: U zegt dus, dat het niet mogelijk is, dat een architect een dubbel plan maakt en toch gaat u met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede? De heer Bosman heeft reeds van te voren gezegd, waarom hij dat doet, n.l. omdat het plan met den ouden gevel toch schipbreuk zal lijden. De heer Wilmer: U geeft dus geen twee gelijke kansen. De heer Bosman wil een goede kans geven aan degenen, die een andere meening zijn toegedaan dan hij. De heer van Stralen had oorspronkelijk niet het voor nemen over deze zaak het woord te voeren, maar wenscht thans, vooral in verband met wat door den heer Bosman het laatst is opgemerkt, zijn stem te motiveeren. Spreker kan met veel van wat de heer Bosman heeft ge zegd accoord gaan, speciaal waar deze als zijn meening te kennen gaf, dat het voorstel van Burgemeester en Wet houders minder juist is, waar het een opdracht wil geven tot het maken van een plan, waarin de oude gevel is op genomen. Spreker staat in dit opzicht op het standpunt van den heer Bosman en meent, afgezien van de mogelijkheid om den ouden gevel geheel of gedeeltelijk te gebruiken, dat de consequentie eischt een geheel nieuw stadhuis te bouwen, zij het dan ook misschien op de plaats van het oude Raadhuis. Op dit punt acht spreker het voorstel van Burgemeester en Wethouders dan ook niet goed, ook al niet, omdat in den Raad niet is gebleken, hoe de leden persoonlijk staan tegen over het idee van het behoud van den ouden gevel, hetgeen in deze toch wel een belangrijke factor is. Wanneer b.v. zou blijken, dat de meerderheid van den Raad absoluut niet gehecht is aan dien ouden gevel en er zelfs tegenstander van is om hem te gebruiken, dan had dit uit het voorstel uitgeschakeld kunnen worden en dan zou misschien daardoor het bezwaar van andere Raadsleden, dat zij den heer Dudok wel een bekwaam bouwmeester vinden, maar niet geschikt om zoowel een antiek als een modern ontwerp te maken, vervallen zijn. Spreker acht het, gehoord de uitlatingen van verschillende Raadsleden, volstrekt niet uitgesloten, dat de Raad in meerderheid er tegen is om den ouden gevel te herbouwen. Een groote meerderheid in sprekers fractie is eveneens tegen herbouw; terecht zegt de heer Goslinga: zonder deskundig advies; immers, het gaat niet alleen over de vraag, of die oude gevel al dan niet bruik baar is, maar tevens of het in dezen tijd met zijn moderne opvattingen niet veel beter is, gezien het schamele stukje, dat is overgebleven, om een geheel nieuw Stadhuis in den trant van dezen tijd te bouwen. Spreker meent, dat men een I modern Raadhuis moet laten bouwen. Nu betreurt spreker het, dat de Raad, nu Burgemeester en Wethouders dit hebben vastgelegd in hun voorstel, niet in de gelegenheid is daarover van tevoren een uitspraak te doen; nu zal de bouwmeester in elk geval opdracht krijgen om een ontwerp te maken met den ouden gevel, zonder dat evenwel is uitgemaakt, of de Raad den ouden gevel wenscht en of hij op het oogenblik nog in bruikbaren toestand ver keert; men heeft in de courant kunnen lezen, dat hij onlangs opnieuw in beweging is gekomen en in allerijl moest worden gestut. Dit heeft spreker nog versterkt in de gedachte, dat men in geen geval iets dergelijks moet terugkrijgen. Wat de publieke opinie betreft, een referendum onder de bevolking, gehouden in de eerste dagen na den brand, zou zeker onder den indruk van de ramp een meerderheid voor behoud van den ouden gevel hebben opgeleverd, maar nu er maanden zijn voorbijgegaan en men telkens de armzalige overblijfselen van vroegere schoonheid aan de Breestraat passeert, zal in het hoofd van menigeen de gedachte zijn gerijpt: het ziet er zoo armzalig en armoedig en vervallen en onmogelijk uit, dat ik er eigenlijk maar voor ben om een geheel nieuw Stadhuis te bouwen. Spreker is vast overtuigd, dat, wanneer thans een uitspraak van de burgerij werd gevraagd, die zeker zou zijn tegen herbouw van den ouden gevel. De Voorzitter zegt, dat er dus alle reden voor Burgemeester en Wethouders is om de zaak in het midden te laten. De heer van Stralen heeft zoo juist betoogd, dat het beter zou zijn geweest om de Raad de tolk te laten zijn van de burgerij en om hem zich te doen uitspreken over het behoud van den ouden gevel. Spreker had dus en heeft nog bezwaren tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Aanvankelijk was hij de meening toegedaan, dat hier een meervoudige opdracht moest worden gegeven, maar na grondige besprekingen en na het ontvangen van inlichtingen heeft hij zich er van laten overtuigen, dat in dit geval de enkelvoudige opdracht aan den bouwmeester, die door Burge meester en Wethouders wordt voorgedragen, de voorkeur verdient.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 7