MAANDAG '16 DECEMBER 1929,
265
niets. Hij kan zich met vertrouwen overgeven aan de voor
lichting van den heer Dudok en zal daarom stemmen tegen
de motie van den heer Parmentier.
De heer Spendel acht het het meest verwerpelijk in deze
kwestie, dat de leden van de Comniissie van Fabricage telkens
tegenstellingen scheppen.
De heer Schüller: Daarmee ben ik niet begonnen; u bent
er zelf mee begonnen.
De heer Spendel moet weerspreken, wat de heer Schüller
den vorigen keer in het midden heeft gebracht.
In de eerste plaats heeft de heer Schüller gezegd, dat, toen
in de commissie werd gesproken over het vragen van meer
adviezen, de commissie er zich unariem tegen verzet heeft.
Dat is een fatale leugen, hetgeen spreker zal bewijzen.
De heer Parmentier heeft het denkbeeld geopperd meer
adviezen in te winnen en wel door middel van een commissie
bestaande uit Raadsleden en niet-Raadsleden, in welkecommissie
bij zijn plaats gaarne zou afstaan aan den heer Huurman.
De Seitenhieb van den heer Schüller naar den heer Par
mentier was hier dus geheel misplaatst. De heer Parmentier
heeft niet gezegd, dat naast de Commissie van Fabricage
geen andere commissie moest ingesteld worden.
De heer Parmentier had het een en ander wel zelf als
verweer kunnen zeggen, doch het zou den schijn kunnen
hebben, dat hij sprak uit eigen belang en daarom heeft spreker
het als zijn medelid van de commissie gezegd.
In de tweede plaats was het ongeoorloofd van den heer
Schüller om den Katholieken Raadsleden toe te voegen, dat
zij voor de enkelvoudige opdracht zouden geweest zijn, indien
in plaats van den heer Dudok een Katholiek architect was
genoemd en in dat verband noemde de heer Schüller den
naam, die spreker in de commissie terloops heeft genoemd.
Omdat spreker o. a. twee Katholieke architecten had genoemd,
met name de heeren Cuypers en Kropholler, zegt de heer
Schüller: hieruit blijkt wel, dat ik den vorigen keer gelijk
had, toen ik zei, dat ge in ieder geval een Katholiek wildet
hebben.
Spreker heeft gezegdaaneen meervoudige opdracht,
waarvan spreker voorstander was, zou misschien een van de
door spreker genoemde personen kunnen deelnemen. Het
gevolg was, dat door een der leden in de commissie nog is
gezegd: misschien zullen wij van der Laan nog wel een kansje
kunnen geven. Zoo gemoedelijk is die zaak daar behandeld.
Dit is een zuivere weergave van hetgeen in de commissie is
gebeurd en hetgeen de heer Schüller daarvan heeft gezegd
is onwaar.
De heer Wilbrink zegt niet, dat hij vóór de motie van
den heer Parmentier is, maar moet het toch ver van zich
wijzen, dat het zou zijn een quaestie van wantrouwen, zooals
de Wethouder heeft gezegd. Wanneer de Raad meer inlich
tingen verlangt, alvorens een beslissing te nemen, omtrent
de fmanciëele gevolgen van deze feiten, die hij nu nog niet
kan overzien, zooals b.v. omtrent de kosten van grondaankoop
voor het nieuwe Stadhuis, dan moet het spreker toch vrijstaan
om voor een dergelijke motie te stemmen; dat is dan toch
geen wantrouwen in het beleid van het College! Het is toch
niet te veel gevergd van het College om den Raad die
inlichtingen te verschaffen; dat behoeft niet te wachten,
totdat de architect die gegevens verschaft, omdat men bij
benadering toch wel weet hoeveel oppervlakte grond men
voor het Stadhuis noodig heeft. Het wil er bij spreker niet
in, dat noch de Directeur noch de adjunct-Directeur noch de
architecten, aan Gemeentewerken verbonden, tezamen niet
kunnen berekenen, als alles is aangegeven, hoeveel grond in
het algemeen noodig is; desnoods voegt men daaraan een
paar deskundigen toe, die het College toch ter beschikking
staan, zoodat aan den Raad een kostenberekening overgelegd
kan worden. Wanneer de Wethouder daarin wantrouwen in
zijn beleid ziet, dan moet spreker dat naast zich neerleggen.
Spreker kan zijn stem niet geven aan een voorstel, waarvan
hij de gevolgen slechts voor 2/3 of Va kan overzien, maar voor
de rest niet, omdat daarover geen gegevens verstrekt zijn.
Die zullen verstrekt moeten worden.
De heer Manders zegt, dat de motie van den heer Parmentier
niet voortkomt uit een wantrouwen in het beleid van het
College, maar uit de liefde, die ieder Raadslid voor zijn stad
gevoelt. Ieder wil dat Stadhuis naar zijn meening zoo goed
mogelijk hebben en daardoor is op het oogenblik eenige twist
ontstaan. Het is geen politiek vraagstuk; het staat beslist
buiten de politiek, maar het is zeer gecompliceerd. Het voorstel
van het College schijnt eenvoudig, maar er zit veel meer in,
dan zoo oppervlakkig schijnt. Het behelst vele vraagstukken
en vele Raadsleden zijn tegen één van die vele daarin ver
vatte vraagstukken en zijn daardoor tegen het geheele vraag
stuk. Er bestaat ten aanzien van het voorstel van Burge
meester en Wethouders veel meer eenstemmigheid, dan uit
wendig blijkt, maar velen verklaren zich tegen het geheele
voorstel, omdat zij tegen een gedeelte daarvan zijn.
Ds algemeene klacht was, dat er te weinig voorlichting
was gegeven. Spreker heeft daarom in tweede instantie voor
gesteld een Stadhuiscommissie te benoemen. Zijn voorstel is
bijna gelijkluidend met dat van den heer Parmentier, maar
aangezien spreker zijn voorstel in eerste instantie reeds heeft
aangekondigd, zal de Wethouder daarin geen blijk van wan
trouwen kunnen zien.
De heer Huurman wenscht zich eerst over het terrein te
beraden; de heer Parmentier wil meer inlichtingen over andere
zaken; de heer Wilmer wenscht meer inlichtingen over het
terrein en meer architecten; de heer Spendel vertrouwt dezen
architect niet; de heer Bergers wil eerst over het terrein
spreken; de heer Donders wil den ouden gevel behouden en
verwacht in dit opzicht geen goed plan van dezen architect;
de heer Bosman was het ook niet geheel eens met het voorstel
en wankelde door de tegenargumenten; de heer Schüller heeft
reeds een nieuwe plaats voor het Stadhuis bepaalddrie leden
van de Commissie van Fabricage (de heeren Schüller, Par
mentier en Spendel) hebben een voorstel ingediend.
Niettegenstaande al deze bezwaren wil de Raad medewerken.
Hoe kan men nu beter tegemoetkoming toonen dan door
alle partijen te bevredigen met de instelling van een commissie?
De taak, die de heer Parmentier zijn commissie toedenkt,
is een deel van de taak, welke zal worden opgedragen aan
de commissie, die spreker in zijn voorstel bedoelt.
Spreker zou het dan ook op prijs stellen, indien de Voor
zitter tegelijk met de motie van den heer Parmentier zijn
voorstel aan de orde stelde. De Raad kan dan uitmaken, of
een commissie van advies gewenscht is.
De heer Parmentier wenscht terug te komen op de be
merking, dat hij zijn motie te laat heeft ingediend. Hoe kon
spreker er toe komen zijn motie eerder in te dienen, waar
hij dat juist gedaan heeft, omdat hij in den loop der dis
cussie heeft gezien, dat de Stadhuiskwestie een twistappel
dreigt te worden, terwijl toch alle groepen van den Raad,
en voornamelijk het College van Burgemeester en Wethouders,
er naar willen streven tot een gemeenschappelijke oplossing,
kon het zijn met algemeene stemmen, te komen?
Indien in de vorige vergadering het voorstel van Burge
meester en Wethouders in stemming was gebracht, zou het
met 17 stemmen vóór zijn aangenomen. Spreker zou dien
17 leden willen vragen: is het u niet wat waard, dat het
voorstel met 28 of 30 stemmen vóór wordt aangenomen?
Spreker kon nu pas met zijn motie komen. Er moet van
beide zijden iets toegegeven worden.
De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat het voorstel,
dat de heer Parmentier rnet den heer Spendel tijdens de
behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
heeft ingediend, geheel anders luidde en een zeer bepaalde
richting aangaf.
De heer Parmentier zegt, dat het niet zijn schuld, maar
die van het College was, dat hij zijn voorstel zoo moest
indienen.
De Wethouder heeft sprekers motie onaannemelijk ver
klaard, maar indien spreker er 14 dagen geleden mee was
'gekomen, had hij haar wel overgenomen; dat maakt spreker
er tenminste uit op. Stelt men zich dan op zoo'n hoog
standpunt bij een dergelijke belangrijke zaak en hebben het
College en de Wethouder dan vergeten, dat spreker als het
ware gesoebat heeft om meer inlichtingen over een dergelijk
belangrijk vraagstuk? Die heeft spreker niet gehad, al zegt
de Wethouder nu van wel. Spreker wijst er nogmaals op,
dat in het voorstel staat, dat Burgemeester en Wethouders
advies hebben gevraagd aan verschillende architecten, terwijl
daarop volgt, dat daartoe ook behoorde de heer Dudok, aan
wien reeds van te voren gevraagd was, of hij de opdracht
wilde hebben. Is dat een grondslag, om dit werk op te
bouwen? Spreker begrijpt niet, dat één Raadslid daarop
bevestigend antwoordt.
De heer de Reede zegt, dat zelfs vele leden daarop beves
tigend antwoorden.
De heer Parmentier: Niet op die manier. Als men zelf
ondeskundig is, vraagt men deskundige voorlichting.
Als spreker als particulier besluit, is het iets anders, maar
men zit hier als Gemeenteraad. Dit is, spreker zal maarniet
zeggen waarom hij haast gezegd had, een 33-koppig monster,
een 33-hoofdig lichaam en niemand is deskundig, zegt de
heer Dudok zelf. Daarom moet de Raad aan een deskundige
advies vragen. Als spreker een proces moet voeren, gaat hij ook
naar den heer Romijn toe. Spreker heeft de inlichtingen,