264 MAANDAG 16 DECEMBER 1929. andere adviezen gegeven, die voor het geven van een enkel voudige opdracht pleiten. Deze zaak is wel degelijk van alle kanten bekeken. Bovendien betwist spreker nogmaals, dat de Raad niet genoeg deskundige voorlichting heeft gehad. Het College ver wacht van de voorgestelde adviescommissie dus niets. De heer Parmentier hoopt, dat het voorstel van Burgemeester en Wet houders dan met algemeene stemmen aangenomen zal worden, maar bestaat voor die verwachting wel eenige waarborg? Trouwens, in die commissie zouden 3 ondeskundigen zitten de Voorzitter, het lid van Fabricage en spreker; de meer derheid zou dan uit deskundigen bestaan. Dit zal ook géén bevredigende oplossing geven. Deze motie is veel te laat ingediend; die had ingediend moeten worden in de vergade ring van 2 December; dan had zij van den beginne af een onderwerp van beraadslaging kunnen uitmaken en had men er nog eens over kunnen denken; thans, na de reeds gevoerde discussie, ziet spreker er het nut niet meer van in. De Raad is voldoende voorgelicht, al zegt de heer Parmentier van niet; hij vertrouwt nu eenmaal het College in dezen niet en spreekt voortdurend van geheimzinnigheid. Spreker ziet in deze motie een blijk van wantrouwen in zijn beleid en zij is dan ook onaannemelijk voor hem. De heer Kuivenhoven kan niet begrijpen hoe men kan volhouden, dat twee of drie architecten meer zouden kunnen dan één bekwaam architect; dat is spreker een raadsel. Waarom zouden de tweede of de derde architect kundiger zijn dan de eerste? Een bekwaam architect kan bij enkel voudige opdracht toch wel een bestek of een teekening maken, ook met behoud van den ouden gevel; daarin kan hij zijn ziel leggen, ook in een plan met den ouden geveldaarmede moet hij alleen rekening houden met zijn bestek en zijn teekening en dan kan hij opnieuw beginnen aan een plan met geheel nieuwen gevel. Wanneer men een bekwaam architect heeft, zijn er nog geen twee andere bij noodig. De Voorzitter zegt, dat het nu gaat over de motie van den heer Parmentier, om de discussie te schorsen en om advies uit te laten brengen door een in te stellen commissie. De heer Kuivenhoven zal dan tegen de motie van den heer Parmentier stemmen, omdat hij vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders is. De heer Schüller zal over de motie-Parmentier een enkel woord zeggen. In deze week is nogal eens geschreven, dat men aan spreker zoo weinig houvast heeft. Spreker meent echter, dat men geen houvast heeft aan den heer Parmen tier. Óp 6 November wisten de heeren Spendel en Parmen tier reeds, dat er een meervoudige opdracht moest plaats hebben. Op 29 November dienen de heeren Spendel en Parmentier een voorstel in om over te gaan tot een meervoudige opdracht. En op 16 December weet de heer Parmentier, gezien zijn tweede voorstel, echter niet meer, of een enkelvoudige of een meervoudige opdracht moet worden gegeven. Van weinig houvast gesproken Spreker is het met den Wethouder eens, dat over deze motie nog te denken zou zijn geweest, indien zij bij den aanvang van de behandeling van deze zaak was ingediend. Waarom is de heer Parmentier niet op zijn standpunt van 6 November blijven staan, toen hij het denkbeeld opperde deze zaak niet te behandelen, maar eerst een onderzoek in te stellen? De commissie heeft toen, niet bij stemming, maar zoo gemoedelijk mogelijk, besloten, de zaak toch te behan delen. In ieder geval heeft de heer Parmentier zich op 6 November kunnen uitspreken en heeft hij zich ook uitge sproken en wist hij toen te vertellen, dat het een meervou dige opdracht moest zijn. In de commissie zijn wel degelijk andere namen genoemd dan die van den heer Dudok. De heer Parmentier: Van wie dan? De heer Schüller had hier de namen niet willen noemen, omdat men spreker zoo gauw verwijt, dat hij persoonlijk wordt. Nu de heer Parmentier er naar vraagt, zal hij het wel doen. De heer Spendel heeft in de commissie de heeren Krop holler, Cuypers en Berlage genoemd als architecten, die in staat zouden zijn een ontwerp te maken. De heer Spendel: Het is niet waar. De heer Schüller kan zich beroepen op de notulen van 31 October, die van de bespreking zijn gehouden. Er blijkt uit, waarom een deel van de oppositie tegen de enkelvoudige opdracht is. En de heer Spendel zal niet kunnen ontkennen, dat hij deze namen niet genoemd zou hebben. Wat betreft het voorstel van den heer Manders in zake het benoemen van een Stadhuiscommissie stond de heer Parmen tier in de Commissie alleen, want de vier overige leden waren er tegen, dat naast de Commissie van Fabricage een andere commissie van advies zou worden benoemd. Ze stelden de zaak zelfs zoo, dat ze het als een kleineering van de Com missie van Fabricage zouden beschouwen, indien de Raad tot de instelling van een commissie van advies overging. De heer Spendel. Dat is verkeerd voorgesteld. De heer Schüller zou het op prijs stellen, indien de Voor zitter der commissie de juistheid van sprekers woorden zou willen bevestigen, want er schijnt een stelselmatig aanvuren en afgeven op spreker plaats te hebben. Toch vertelt spreker de ware toedracht der zaak. Legt hij daarbij den heeren het vuur wat na aan de schenen, dan beweert men, dat hij de zaak verkeerd voorstelt. Echter zal ontkennen dezen keer niet gaan, want alles staat zwart op wit in de diverse notulen der Commissie. Spreker doet niet anders dan de feiten noemen en is het met den Wethouder eens, dat deze motie onaannemelijk is. De heer Wilmer zegt, dat het hem volstrekt onduidelijk is, waarom de Wethouder in deze motie een motie van wan trouwen ziet; hierin wordt alleen gevraagd een meer deskun dige voorlichting en meer gegevens voor den Raad in deze belangrijke quaestie. Bij verschillende voorstellen komt het voor, dat de Raad geen beslissing neemt, maar het College eerst meer gegevens vraagt, alvorens hij een beslissing kan nemen. Dat is nooit beschouwd als een quaestie van wan trouwen en spreker kan niet inzien, dat het daarmede in dit geval iets te maken heeft; spreker zal dan ook het element, dat de Wethouder er in gebracht heeft tot zijn spijt, bij het bepalen van zijn stem er buiten houden. liet ware misschien beter geweest, wanneer de heer Par mentier er geen motie van gemaakt had, maar een voorstel, daar zij zoovele dingen inhoudt, dat het ten slotte geen motie meer is, maar een voorstel. Bovendien is er reeds een dergelijk voorstel ingediend, n.l. door den heer Manders; spreker geeft de voorkeur aan het laatste voorstel; daarin wordt ook niet zoozeer in bijzonderheden getreden. Spreker beschouwt de motie-Parmentier echter in geen geval als eenig wantrouwen; spreker is ook onvoldoende voorgelicht. Spreker heeft den vorigen keer drie motieven aangevoerd, waarom hij zich niet kon vereenigen met deze enkelvoudige opdracht; het eerste was, dat spreker geen voldoende deskundige voorlichting had gehad, waarom nu juist de enkelvoudige opdracht aan dezen architect moest worden gegeven en niet aan een ander, waarom juist aan deze richting in de architectuur en niet aan een andere. Spreker zal zijn andere motieven niet verder ter sprake brengen; het is vanzelfsprekend, dat hij zijn stem zal geven aan de motie van den heer Parmentier of aan het voorstel van den heer Manders. De heer de Reede gevoelt niets voor de motie van den heer Parmentier. Spreker gevoelt er wél iets voor om tot een eensgezind besluit te komen, maar verwacht in dat opzicht toch geen resultaat, omdat de tegenstanders zich zoozeer heb ben vastgelegd in hun meeningsuitingen, dat zij daarop moeilijk kunnen terugkomen; juist daardoor is het voor het College zoo bijzonder bezwaarlijk geweest om zelf een tegemoet komende houding aan te nemen. Spreker kan zich dan ook best voorstellen, dat de Wethouder spreekt van een motie van wantrouwen, hoewel haar redactie tot dezen naam heele- maal geen aanleiding geeft en hoewel zij als zoodanig ook heelemaal niet bedoeld is, omdat de Wethouder die motie ziet als een logische aansluiting op de gevoerde discussie. De Wethouder kan die motie niet anders zien, omdat hij staat voor het feit, dat er 4 vergaderingen zijn geweest, waarin veel gesproken en gewreven is, waarvan hij zich nu onmor gelijk los kan maken. Spreker is het niet met den heer Parmentier eens, dat de Raad niet over deskundig advies beschikt. De Raad heeft gelegenheid gehad de zaak aan alle kanten te bekijken en om inlichtingen in te winnen en is daardoor meer dan voldoende deskundig voorgelicht. Daarin ligt dus voor spreker geen enkele reden om op de zaak terug te komen. Spreker beschouwt het voorstel van Burgemeester en Wethouders nog altijd als een voorstel tot het vragen van advies, waarbij de Raad zooveel mogelijk in de goede richting wordt geleid door een bekwamen architect. Overal hoort men niets dan goeds van den heer Dudok vertellen. Wat moet men meer hebben dan dat hij in samenwerking met het College van Burgemeester en Wethouders en den Raad aan den arbeid gaat en de punten zal ter sprake brengen, die voor den Raad van groot belang zijn? Van een commissie van deskundigen verwacht spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 4