MAANDAG 10 DECEMBER 1929.
263
niet zoo heel veel indruk gemaakt heeft en dat hij er niet
zoo heel veel waarde aan toekent. Dat is een volmaakt on
juist standpunt. Wanneer men zich tot den B. N. A. wendt
voor de aanwijzing van bekwame en voorname bouwmeesters,
en men erkent dien Bond dus als een bevoegd adviescollege,
dan mag men niet willekeurig een ander deel van het advies
in den wind slaan; men kan niet eenvoudig zeggen, dat men
alleen gevraagd heeft om een opgave van geschikte personen
wanneer daarbij onverbrekelijk gevoegd wordt een advies om
tot meervoudige opdracht over te gaan, mag dat deel van
het advies niet willekeurig in den wind geslagen worden.
Voor een meervoudige opdracht in casu zou nog veel meer
zijn aan te halen.
Spreker zal dat niet doen, ten einde den Raad niet te
vermoeien. Spreker wil volstaan met de meening mede te
deelen van den heer Blaauw, die No. 2 staat op de aanbeveling
van den B. N. A. Nu kan men wel zeggen: eerst komt de
heer Dudok, daarna komt er een langen tijd niets en eindelijk
komt de heer Blaauw, maar spreker veronderstelt, dat Bur
gemeester en Wethouders niet zoo zullen redeneeren. Waar
schijnlijk zullen zij het oordeel van den heer Blaauw niet
geheel en al als waardeloos beschouwen.
De heer Blaauw nu zegt:
»Met de thans voorhanden zijnde gegevens zal een nauw
keurige architectonische studie gemaakt moeten worden en
zal aan verschillende oplossingen getoetst moeten worden
welke de beste oplossing en de beste verbinding (of scheiding 1)
van oude en nieuwe factoren zal zijn."
Waar de heer Blaauw zich onomwonden uitspreekt voor
een meervoudige opdracht in dit geval (en spreker legt op
»in dit geval'' den nadruk), waar dit advies staat naast dat
van den B. N. A. en er heel weinig adviezen zijn voor een
enkelvoudige opdracht, wederom»in dit geval", zal hier de
keuze moeten vallen op de meervoudige opdracht.
De heer Parmentier had verwacht, dat de Voorzitter de
door spreker ingediende motie zou beschouwen als een motie
van orde, aangezien daarin wordt voorgesteld de beraadslagingen
te schorsen. Spreker heeft deze motie als een motie van orde
beschouwd en als zoodanig ook ingediend.
De Voorzitter zegt, dat de motie inderdaad een motie
van orde is, indien zij de strekking heeft de beraadslagingen
te doen schorsen. Burgemeester en Wethouders hebben de
motie echter niet als zoodanig opgevat. Spreker is echter
bereid haar alsnog als een motie van orde te beschouwen en
den heer Parmentier in de gelegenheid te stellen haar nader
toe te lichten.
De heer Parmentier heeft gemeend in de gehouden
discussies te kunnen bemerken, dat de stadhuiskwestie dreigt
te worden een geschilpunt van ernstigen aard.
Alle partijen in den Raad zullen het met spreker eens zijn,
dat het in een belangrijke materie als deze zeer toe te juichen
zou zijn, als men eenstemmig tot een bepaald besluit kon
komen. Het is wel zeer idealistisch om te veronderstellen,
dat een besluit met algemeene stemmen zou kunnen worden
genomen, hoewel spreker dat niet onmogelijk acht, maaralle
partijen zullen het met elkaar eens zijn, dat het wel gewenscht
is, dat het besluit met de grootst mogelijke meerderheid van
stemmen wordt genomen.
Zaterdag j. 1. heett spreker een poging gewaagd om daartoe
te komen. Hij heeft met den Burgemeester en Wethouder
Splinter een bespreking gehad over een motie, waarvan de
inhoud iets anders was dan de inhoud van de motie, welke
thans is voorgesteld.
Hoe is spreker tot het indienen van deze motie gekomen?
Hij acht den geheelen Raad, het College van Burgemeester
en Wethouders incluis, in deze ondeskundig.
Daaruit vloeit voort, dat de Raad en het College in een
dergelijke moeilijke materie adviezen noodig hebben. Welke
adviezen heeft men nu? In het voorstel van Burgemeester
en Wethouders staat:
»Wij hadden gelegenheid deze opvattingen te toetsen aan
het oordeel van verschillende andere personen, zoowel op
drachtgevers, als architecten."
Spreker wijst met nadruk op het woord «architecten". In
de Commissie is nooit een ander architect ter sprake gekomen
dan de heer Dudok zelf. Het College zegt verder:
«Tot deze laatste behoorde o. m. een der eerste bouw
meesters van Nederland, op wiens werk reeds eerder onze
aandacht was gevallen en die ook door den Bond van
Nederlandsche Architecten op de eerste plaats tot het ont
vangen van een opdracht voor het maken van een plan wordt
aanbevolen, n.l. de heer W. M. Dudok, architect te Hilversum."
Spreker wil hiermede laten zien, dat de adviseur van het
College en van den Raad op het oogenblik uitsluitend is de
heer Dudok. Mag nu de Raad, die ondeskundig is, in een zoo
belangrijke en ook moeilijke materie een beslissing nemen,
zonder advies en voorlichting, alleen op advies van den heer
Dudok? De Voorzitter heett het duidelijk genoeg gezegd: de
heer Dudok wist, dat hij aangezocht was; mag de Raad dan
op zijn advies afgaan? Niemand zal hierop een bevestigend
antwoord kunnen geven. Hoe moet de Raad nu aan adviezen
komen? Spreker had zich gedacht een tusschenweg tusschen
de minderheid en de meerderheid van dit oogenblik. De
minderheid, vooral die in de Commissie van Fabricage, heeft
steeds om meer adviezen gevraagd; dat is niet gebeurd.
Zij heeft niet gezegd, pertinent geen enkelvoudige opdracht
te willen, maar zij wilde advies over enkelvoudige of meer
voudige opdracht; eerst daarna wilde zij haar standpunt be
palen, maar met de uiterst geringe gegevens, waarover zij
nu beschikt, is zij tegen enkelvoudige opdracht.
Daarom heeft spreker voorgesteld een commissie van des
kundigen te benoemen, om advies uit te brengen. Spreker
zoekt naar den meest objectieven weg en wil daarom niet
een advies van den Bond van Nederlandsche Architecten
alleen die is voor spreker te veel een vakvereeniging, een
groep van belanghebbenden maar een zoo objectief mogelijk
lichaam. Het volmaakte is hier natuurlijk niet te bereiken,
maar spreker noemt b.v. deze samenstelling, zonder zich
daaraan te binden: een lid van Monumentenzorg, een hoog
leeraar aan de Technische Hoogeschool, afdeeling Bouwkunde,
en b.v. een architect van den B. N. A. Er zijn nog andere
lichamen, die spreker niet voldoende kent, maar waarvan
zich toch personen hiervoor wel beschikbaar zullen willen
stellen. Bovendien moesten dan in die commissie zitting
hebben de Burgemeester als Voorzitter, de Wethouder van
Fabricage en een lid van de Commissie van Fabricage.
Er zou een commissie van vier personen kunnen worden
benoemd, waarin de deskundigen de meerderheid vormden
en die aan den Raad een gedocumenteerd advies zou kunnen
uitbrengen. Op die manier zou de Raad eenstemmig tot een
besluit kunnen komen. Op het oogenblik zou de Raad een niet
te verantwoorden besluit nemen zonder advies of alleen op
advies van den heer Dudok.
De Voorzitter wijst er op, dat deze motie eigenlijk na de
toelichting onmiddellijk in stemming gebracht moet worden.
Wanneer men er lang over spreekt en de geheele zaak er
bij overhoop haalt, kan de motie van orde beter beschouwd
worden als een voorstel, waarop ze intusschen aardig lijkt.
De heer Parmentier stelt eigenlijk niet voor de debatten te
schorsen, maar licht een geheel nieuw voorstel toe, waarin
hij een manier aangeeft, waarop de zaak moet worden be
handeld.
Men kan dus een van beide doen: men kan over de motie
spreken als over een voorstel en dan zal de stemming plaats
hebben, wanneer ook over de andere voorstellen wordt gestemd,
of men kan de motie beschouwen als een motie van orde,
maar dan moet men er ook niet verder over spreken.
De heer Schüller vraagt, of hij over de motie van orde
niets mag zeggen.
De Voorzitter zegt, dat, als het een voorstel is om de
debatten te schorsen, er eigenlijk niet over gesproken moet
worden.
De heer van Eck merkt op, dat er over een motie van
orde toch wel gesproken kan worden.
De Voorzitter zegt, dat er niet uitvoerig op ingegaan
kan worden. Wanneer het een voorstel is om de debatten
te schorsen, valt er niet meer over te praten.
De heer Parmentier ziet niet in, waarom op het oogen
blik over de motie zelf niet gesproken zou kunnen worden.
Do heer van Eck meent ook, dat dat mogelijk moet zijn.
De Voorzitter acht het het beste, dat de Wethouder van
Fabricage thans eerst de meening van Burgemeester en Wet
houders over deze motie mededeelt. Men kan daarna zien,
of over de motie nog gesproken moet worden.
De heer Splinter zegt, dat de motie, waarmede de heer
Parmentier Zaterdag bij spreker is gekomen en die door
hem eenigszins is gewijzigd, de strekking had om een com
missie in te stellen, waarvan de Burgemeester voorzitter zou
zijn. terwijl tot leden zouden worden benoemdde Wethouder
van Fabricage, een lid van de Commissie van Fabricage, een
lid van de Rijkscommissie voor Monumentenzorg, een hoog
leeraar van de Technische Hoogeschool, een lid van den
B. N. A. en een lid van de N. I. V. A.
De 'neer Parmentier meent, dat de Raad niet voldoende is
voorgelicht en eigenlijk niets anders heeft dan het advies
van den heer Dudok, waarom nog een nader advies zou
noodig zijn. In de Commissie van Fabricage zijn echter ook