242
MAANDAG 9 DECEMBER 1929.
uit de gemeente aangewezen personen, het nieuwe Raadhuis
op historischen grond ontwerpt.
Het komt me voor dat dit altijd zoo was, en dus nu en
hier ook geldt, en dat dus de B. N. A. niet beter kan doen
dan daartoe op te wekken."
Zoo zegt Dr. Overvoorde in een lezing, die hij voor de Ver-
eeniging «Oud-Leiden" over het Stadhuis-vraagstuk gehouden
heeft, het volgende over de vraag: enkelvoudige of meer
voudige opdracht:
»Ten slotte nog een opmerking: men onthoude zich van
prijsvragen, die zoo dikwijls tot teleurstelling en steeds tot
vertraging leiden. Men kieze een kunstenaar, die getoond heeft
het vertrouwen te verdienen. Moge deze keuze een gelukkige
zijn en onze goede stad daardoor de gegronde hoop koesteren,
dat, in welken geest, herbouw of afbraak van het oude
de beslissing moge vallen, in het hart der stad aan Leidens
hoofdstraat een gebouw verrijze, dat de bewondering van
stadgenoot en vreemdeling trekt en dat de trots moge zijn
van een zich krachtig en gelukkigontwikkelendegemeenschap."
Over de plaats van het nieuwe gebouw hebben vooral de
heeren Bosman en Wilbrink gesproken. Burgemeester en
Wethouders willen daarvoor de plaats van het oude Raadhuis
bepaald zien.
Burgemeester en Wethouders geven aan deze plaats de
voorkeur uit eerbied voor de historie; op deze plaats toch
heeft in 1574 Burgemeester van der Werft zijn leven willen
geven en tot de burgerij gezegd: neem mijn lichaam; op
diezelfde plaats is later gejubeld, toen Leiden eenmaal was
ontzet. Aan deze plaats zijn dus belangrijke historische ge
beurtenissen verbonden en dit is een van de groote argu
menten voor het standpunt van Burgemeester en Wethouders
geweest. Het College heeft daarnaast ook wel eens het oog
geslagen op andere terreinen en in zoover zouden Burgemeester
en Wethouders den heer Schüller ter wille willen zijn door
hun voorstel eenigszins te wijzigen.
De heer Wilbrink: Wij heelemaal niet; wij gaan met die
dwaasheid niet mee. Burgemeester en Wethouders moeten
toch een concessie doen.
De heer Splinter ontkent dit. Burgemeester en Wet
houders zouden den heer Schüller in overweging willen geven
zijn voorstel in te trekken en zich te vereenigen met het
gewijzigd voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat als
volgt luidt:
a. den heer W. M. Dudok, gemeente-architect te Hilversum,
opdracht te verleenen tot het maken van plannen voor een
nieuw Raadhuis, welke plannen op den gebruikelijken voet
zullen worden gehonoreerd, met dien verstande, dat twee
plannen zullen worden gemaakt, een met en een zonder
behoud van den ouden gevel;
b. voor het maken van het plan met behoud van den ouden
gevel als bouwterrein in algemeenen zin aan te wijzen het
terrein van het oude Raadhuis;
c. den heer Dudok op te dragen, voor het maken van het
plan zonder behoud van den ouden gevel een nadere aan
wijzing van het bouwterrein door den Raad af te wachten,
doch inmiddels den Raad zoo spoedig mogelijk met betrekking
tot die aanwijzing van advies te dienen;
een en ander onder voorbehoud van 's Raads vrije beoor
deeling en keuze, of en zoo ja welke der ingezonden plannen
tot uitvoering zal worden gebracht.
De heeren Donders en Manders vreesden, dat, indien aan
den heer Dudok het ontwerpen van de twee bedoelde plannen
werd opgedragen, hij al zijn kennen en kunnen zou gebruiken
voor het ontwerpen van een geheel nieuw Stadhuis. Spreker
durft zich nu niet positief uit te drukken, maar wil wel
verklaren, dat hij den indruk kreeg, dat de heer Dudok uit
zichzelf alleen zou gekomen zijn met een plan, waarin de
oude gevel is opgenomen. In dat geval zouden er misschien
Raadsleden geweest zijn, die gezegd hadden: »dat is een
doorgestoken kaart, Burgemeester en Wethouders willen dien
ouden gevel bewaren, maar wij willen het niet."
Daarom heeft spreker gezegd tegen den heer Dudok, dat
het College twee plannen wil, een met behoud van den ouden
gevel en een zonder den ouden gevel. Spreker acht den heer
Dudok wel zoo'n scheppend kunstenaar, dat hij zijn ziel zoowel
in het eene als in het andere plan zal leggen.
Wat betreft den persoou van den heer Dudok, moet spreker
een ernstig protest doen hooren tegen de wijze, waarop de
heer Dudok hier naar beneden is gehaald, niet door den heer
Parmentier. Spreker meent, dat zoo'n hoogstaand man niet
op een dusdanige wijze behandeld had mogen worden. Spreker
kan zich begrijpen, dat er critiek wordt uitgeoefend, want
een knap man, die zooveel aan den weg timmert als de heer
Dudok, heeft van zelf veel critiek. Het gaat er evenwel om
van wien die critiek komt. Daarnaast staan feiten, waarop
de Raad toch zeker wel zijn vertrouwen in den heer Dudok
kan baseeren.
Nu is gevraagd welke monumentale gebouwen door den
heer Dudok gemaakt zijn.
Spreker noemt allereerst het Columbarium te Westerveld;
iedereen, die dit gebouw ziet, zal moeten toegeven, dat er
scheppingskracht voornoodig is om een dergelijk monumentaal
werk tot stand te brengen. Verder het Raadhuis te Hilversum,
hetwelk toch ook een monumentaal ontwerp is; wanneer men
het gezien heeft, zal men ongetwijfeld tot die conclusie komen.
Spreker noemt verder het Studentenhuis in Parijs. Er
wordt hier in den Raad wel eenigszins smalend over ge
sproken, maar als men de teekeningen ziet. is het een monu
mentaal gebouw in een aardige omgeving. Verder noemt
spreker de Bijenkorf in Rotterdam, dat ook een monumentaal
gebouw wordt. In Hilversum komt men van het eene monu
mentale gebouw bij het andere; de scholen en het Slachthuis
daar zijn monumentaal werk. Spreker vond de vraag, welke
monumentale gebouwen de heer Dudok heeft ontworpen, dan
ook eenigszins onverklaarbaar.
Bovendien bezit de heer Dudok de eigenschap van een goed
aanpassingsvermogen; wanneer hij hier moet bouwen, zal hij
zich dus geheel aan de omgeving aanpassen.
Spreker wijst op het artikel van den heer de Man in de
Leidsche Courant, waarin de schrijver zich voor de enkel
voudige opdracht verklaart. Uit het redactioneele onderschrift
blijkt, dat de heer Wilmer, hoofdredacteur van dit orgaan,
zich geheel met de enkelvoudige opdracht kan vereenigen.
De heer Wilmer: Ik heb in den Raad nog geen stom woord
gezegd
De heer Splinter beroept zich dan ook in dit verband
alleen op dat redactioneele onderschrift.
Uit een overdruk uit het «Bouwkundig Weekblad" No.42,
1927, citeert spreker uit een aanbeveling van 37 architecten
en kunstenaars, die den wensch te kennen geven, dat de
Gemeenteraad van Hilversum moge besluiten tot uitvoering
van het Raadhuisplan-Dudok.
Tot die architecten en kunstenaars behooren o. a. Wijdeveld,
van Anrooy, Berlage. De laatste zegt:
»Er kori, voor de ontwikkeling onzer bouwkunst zeker geen
belangrijker voorstel worden gedaan, dan dat van het Hil-
versumsche Gemeentebestuur. Want het zal den genialen
architect van het Raadhuisplan eindelijk in staat stellen, aan
het werk, waarin zich al zijn «kunnen" openbaart, ook ge
stalte te geven.
En daarmee zal de Gemeente Hilversum, reeds nu om de
prachtige architectuur van Dudok bekend en benijd, dan een
der schoonste monumenten bezitten, welke de Nederlandsche
bouwkunst in dezen tijd vermag te scheppen.
Moge daarom de Raad zich uitsluitend krachtens deze
overweging laten leiden, en beslissen!"
Verder behooren er toe Blaauw, Boterenbrood, de Clercq,
Cuypers, die o.m. schrijft:
«Moge Hilversum en de bouwmeester Dudok eerlang de
vreugde beleven van een zuiver kunstwerk tot stand te hebben
gebracht."
Feenstra, Gratama, Hamers, Hulshoff, die o.a. zegt:
«Van de vele gemeentebesturen in ons land, die een «Raad-
huisvraagstuk" tot eene oplossing moeten brengen, is er voor
den Hilversumschen Raad thans een benijdenswaardige moge
lijkheid zich met één daad de zekerheid te verschaffen, dat
hij binnen enkele jaren in een waardig gebouw zal zetelen."
Dan volgt Kooken, die schrijft:
«De Raadhuisbouw te Hilversum zal zijn, niet alleen een
hulde aan de hedendaagsche Nederlandsche Bouwkunst maar
tevens een hulde aan de Mannen, die de beteekenis van een
bouwmeester voor een vooruitgaande Gemeente inzagen en
een kracht als architect Dudok aan zich wisten te verbinden."
Vervolgens komen Kramer, Hildo Krop, die zegt:
«Naar mijn meening geven Burgemeester en Wethouders
van Hilversum, door hun voorstel aan den Raad het ontwerp
raadhuis van Dudok te doen uitvoeren, blijk, beter de cul-
tureele belangen van hun gemeente te begrijpen dan menig
college van grootere steden. Ik hoop dan ook ten zeerste dat
het voorstel wordt aangenomen."
Dan volgen: van Linge, Luthmann, van der Kloot Meijburg,
Mieras, van der Pluijm, Posthumus Meyjes, Roland Holst,
van Rood, Smits, Staal. De laatste schrijft:
«Ik aarzel niet Dudok onzen eersten bouwmeester te noemen
capabel een monumentaal Raadhuis te bouwen, in onzen tijd,
zooals de architecten van Veere, Middelburg, Leiden en Delft
b.v. het deden in den hunnen. Ik wil niet denken aan de
kans, dat vele kleine overwegingen, voor het oogenblik
mogelijk deugdzaam, voor de toekomst zeker waardeloos, te
zamen één groot besluit kunnen tegenhouden, het besluit
waarmede Hilversum zich levend zal houden in de genegen
heid der na-ons-komenden."
Dan komen van der Steur, Versteeg, Wegerif, Wormser
Zwiers, en dan zegt Jan Wils: