MAANDAG 9 f
EC EMBER 1929.
241
architect, al is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat men van
een minder goeden wel eens een gelukkiger ontwerp zou
kunnen krijgen.
De heer Huurman heeft niet gezegd, dat hij het zou willen
wagen met een minderwaardig architect.
De heer Splinter beweert dat ook niet, maar geeft alleen
weer wat de heeren in het algemeen gezegd hebben.
Nu zit men juist voor de moeilijkheid van een program van
eischen. Men zegt wel, dat dit zoo eenvoudig is, maar wanneer
men de zaak goed bekijkt en let op den vorm van het thans
beschikbare terrein, dan zal men dat toch zoo eenvoudig
niet vinden.
De heeren Donders en Manders zijn niet principiëel tegen
een enkelvoudige opdracht, maar zijn, evenals de R. K. Kunste-
naarsvereeniging, waarvan nog een adres is ingekomen, bang,
dat dan het plan met behoud van den gevel daardoor de
minste kans krijgt. Spreker is het daarmede niet eens,
maar gelooft juist, dat de heer Dudok zijn volle gaven zal
geven, even goed aan het ontwerp met behoud van den
gevel als aan dat voor een geheel nieuw gebouw.
Spreker dankt de heeren Bosman en Sc.hüller voor den
steun, dien zij aan het voorstel hebben verleend.
Het advies van den B. N. A. heett spreker teleurgesteld.
Het komt hierop neer, dat er moet zijn een meervoudige
opdracht, alle architecten moeten volgens een zelfde programma
werken, waarvan niet mag worden afgeweken, en van een even
tueel te benoemen jury moet de meerderheid der leden door
den B. N. A. worden aangewezen. Op die wijzeis het gemeente
bestuur overgeleverd aan den B. N. A. In tegenstelling met
hetgeen de Bond in Enschede gedaan heeft, beveelt hij in
Leiden in de eerste plaats den heer Dudok aan.
Als dit de beste is, waarom zou men dan zoeken naar een
minder bekwaam architect?
In het laatste nummer van «Architectura" spreken de heeren
zichzelf trouwens min of meer tegen, want op de eene pagina
zeggen, zij, dat voor het maken van een dergelijk voorloopig
ontwerp het aantal besprekingen tusschen architect en opdracht
gever niet groot behoeft te zijn, terwijl zij even te voren
zeggen, dat ook bij een meervoudige opdracht contact tusschen
architect en opdrachtgever wel degelijk bestaat, waardoor
wijziging van het program van eischen zeer zeker denk
baar is. Zij zeggen als het ware: men kan elke week wel
een keertje bij eikaar komen, zooals ook de heer Huurman zei.
De heer Huurman. »Elke week" heb ik niet gezegd.
De heer Splinter. Dat hebt u wel gezegd, ik heb het
genoteerd.
Hoewel in Enschede verschillende architecten hebben ge
tracht nauw contact te krijgen met het gemeentebestuur, is
dat niet gelukt. Iedere architect heeft zijn ontwerp moeten
maken, nadat het programma was vastgesteld.
De heer Parmentier heeft beweerd, dat de juiste inhoud
van het advies van den B.N.A. niet aan de Commissie van
Fabricage is meegedeeld. Dat is niet juist. Bovendien hebben
alle leden den volgenden dag een volledig afschrift van het
advies ontvangen; zij konden dus van den inhoud geheel
op de hoogte zijn. De heer Parmentier zegt verder heel een
voudig: het advies van den B.N.A. beval een meervoudige
opdracht aan; daartegenover staat alleen het advies van den
heer Dudok, die tevens belanghebbende is. Indien dit zoo is, dan
zegt ook het advies van den B.N.A. niet veel; per slot van reke
ning is dit ook een vereeniging van belanghebbenden. Men kan
wel zeggen, dat de heeren daar te hoog voor staan, maar in
den Bond van Nederlandsche Architecten zitten zoovele men-
schen, dat spreker best kan begrijpen, dat die Bond niet durft
te zeggen: neem Dudok en geen ander. De B.N.A. is dan
ook boos op den heer Dudok en verwijt hem, dat hij zich
ingedrongen heeft bij het College. Spreker protesteert daar
ten sterkste tegen; de heer Dudok heeft zich absoluut niet
op den voorgrond gesteld, maar juist bij de besprekingen,
zoowel met de Commissie van Fabricage als met het College,
steeds naar voren gebracht, dat men volkomen vrij was. Hij
heeft zelfs gezegd: laten de heeren zich door mij niet laten
beïnvloeden; er zijn meer architecten, die een Stadhuis kunnen
bouwen; krijg ik het, dan stel ik dat natuurlijk op hoogen
prijs, maar ik zit er in elk geval niet op te wachten.
De heer Parmentier vindt het daarom zoo buitengewoon
gek, dat het toch gebeurd is.
De heer Splinter vindt het juist zoo mooi, dat men den
besten architect kan krijgen. Bovendien ziet de B. N. A. in,
dat het hier een vakbelang is en daarom heeft hij den heer
Dudok trachten over te halen om van de enkelvoudige opdracht
af te zien.
De heer Huurman zegt, dat de B.N.A. toch steeds door Burge
meester en Wethouders wordt genoemd en hun eenige
vraagbaak is. Het is de adviseur van het College, dat uit
zijn advies geput heeft.
De heer Splinter zegt, dat de B.N.A. niet de adviseur
van het College is geweest; alleen is aan dien bond gevraagd
een 6-tal architecten van naam op te geven, met vermelding
van de door hen ontworpen en uitgevoerde bouwwerken.
Spreker heeft zoo juist gezegd, dat het advies van den B. N. A.
hem zeer teleurgesteld heeft.
De heer Huurman zegt, dat het advies in het stuk toch
voortdurend genoemd wordt.
De heer Splinter ontkent dit en zegt, dat, wanneer de
bond een enkelen keer genoemd wordt, dit in hoofdzaak
hierdoor komt, dat de B.N.A. den heer Dudok in de eerste
plaats heeft aanbevolen.
De heer Huurman zegt, dat er blijkbaar toch een ver
gissing heeft plaats gehad. Spreker heeft bij zijn betoog
geput uit het Ingekomen Stuk en heeft toen gezegd, dat het
College zich voornamelijk laat leiden door den B.N.A. Deze
bond schijnt echter naderhand in tegenovergestelde richting
te hebben geadviseerd. Spreker heeft te goeder trouw ver
ondersteld, dat het College zich heeft laten leiden door den
B.N.A., al heeft de Wethouder het verkeerd uitgelegd. Het
geen in de toelichting staat is in flagranten strijd met hetgeen
in de stukken staat.
De heer Splinter kan den heer Huurman hier alleen op ant
woorden, dat het voorstel berust op eigen onderzoek van
Burgemeester en Wethouders en dat de B.N.A. een enkelen
keer is genoemd, omdat de heer Dudok doordien Bond No. 1
is geplaatst.
De heeren Parmentier en Huurman meenden, dat meer
adviezen moesten gevraagd zijn. Dat is inderdaad gebeurd.
Wat het rapport der Monumentencommissie betreft: men
heeft daarin alleen nagegaan of het mogelijk zou zijn op de
plaats van het oude Stadhuis het nieuwe gebouw te zetten.
Daarvoor zijn aan de commissie eenige globale getallen ge
geven; in dit verband merkt spreker den heer Huurman op,
dat dit verstrekken van eenige gegevens iets geheel anders
is dan het vaststellen van een bindend program van eischen,
waaraan de ontwerpers zich bij een meervoudige opdracht
zouden hebben te houden.
Spreker komt thans terug tot de enkelvoudige opdracht.
Spreker citeert in dit verband den heer Herman de Man, die
zich verklaard heeft voor de enkelvoudige opdracht, maar niet
voor de keuze van den heer Dudok.
De heer Spendel: Daar gaat het heelemaal niet om.
De heer Splinter begrijpt het nu heelemaal niet meer.
De heer Spendel: Vertel het mij nu maar eens anders.
De heer Splinter: Zegt u'dan maar, wien u hebben wilt.
De heer Spendel: Daarom gaat het niet.
De heer Splinter: De heer Parmentier is zoo vriendelijk
geweest te informeeren naar de bedoeling van den zin in het
advies der Monumentencommissie»aan een onzer beste archi
tecten worde opgedragen schetsontwerpen te maken voor
een nieuw Stadhuis" en heeft hier verklaard, dat de bedoeling
daarvan een andere is geweest dan spreker er uit heeft kunnen
lezen. Spreker achtte deze zinsnede duidelijk genoeg en het
lag dus niet op zijn weg naar de beteekenis van die woorden
te informeeren.
De heer Granpré Molière, die toch ook genoemd mag wor
den, schrijft in het Bouwkundig Weekblad het volgende:
»Het komt me voor dat hier de gewone vraag aan de orde
is: hoe ontstaat een kunstwerk. Dit is immers altijd met
voorhanden middelen, in gegeven omstandigheden den weg
zoeken naar de beste oplossing. De vraag hoe met de over
blijfselen gehandeld zal worden, is geen beginselvraag en maakt
dus deel uit van de som van overwegingen die alleen hij
volledig overziet, die tot den bouw geroepen, deze dingen in
hun samenhang bestudeert. Gevaar dreigt van een anderen
kant, n.l. dat door vooropgezette meeningen, kampen, twijfe
lingen, praeadviezen, ideeën, prijsvragen enz. de mogelijkheid
tot een spontane bezieling bij burgerij en architect al te voren
wordt gedoofd. Deze bezieling is noodig, en voorts de vaste
en eensgezinde wil van het stadsbestuur, een wijze architect,
die in vol vertrouwen en met de ruimste bevoegdheid, in
nauwe samenwerking met het allerkleinste aantal daartoe