MAANDAG 9 DECEMBER 1929. 239 het niet zoo bedoeld, maar omtrent allerlei kleine dingen heeft hij gezegd: waarom is dit niet gebeurd, waarom dat niet. Verder zeide hij: de heer Dudok was al aan het teekenen. Voorzoover spreker bekend, was de heer Dudok niet aan het teekenen; niemand heeft hem daartoe opdracht gegeven. Spreker kan zich niet voorstellen, dat de heer Parmentier het teekenen noemt, als de heer Dudok in enkele schrappen den ouden gevel aangaf. Spreker begrijpt, dat de heer Dudok op de vraag van Bur gemeester en Wethouders, of hij bereid zou zijn een even- tueele opdracht te aanvaarden, heeft geantwoord, dat hij die vraag ernstig wilde overdenken. Spreker vindt het het minst aangename thans enkele woorden te moeten wijden aan hetgeen door den heer Huurman is gezegd, hoewel spreker het van hem onverantwoordelijk zou achten, indien hij ter wille van de vriendschappelijke ver houding tegenover spreker niet zóó zou spreken, zooals hij in het belang der gemeente meende te moeten doen. Daartegen over behoudt spreker zich natuurlijk de vrijheid voor te spreken, zooals hij dat in het belang van de gemeente acht. De heer Huurman heeft verondersteld, dat Burgemeester en Wethouders te goeder trouw waren en zich hebben laten commandeeren door den heer Dudok en heeft, geleid door die gedachte, het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan critiek onderworpen. Spreker zal daarop niet diep ingaan. Maar als de heer Huurman zegt, dat men in Leiden met het oplossen van het stadhuisvraagstuk meer spoed moet betrachten dan in andere plaatsen misschien noodig is, omdat Leiden op het oogenblik in het geheel geen Stadhuis heeft, wijst spreker er op, dat, waar alle diensten behoor lijk onder dak gebracht zijn, Burgemeester en Wethou ders graag met een ernstig overwogen voorstel in den Raad wilden komen. Met de voorbereiding daarvan is natuurlijk eenige tijd gemoeid geweest. De heer Huurman kwam ten slotte tot de conclusie, dat hij den heer Dudok arrogant vond. Wanneer de heer Huurman die meening is toegedaan, omdat de heer Dudok slechts een enkelvoudige opdracht wil aanvaarden, vestigt spreker er de aandacht op, dat deze architect zoo vrij is als een vogeltje in de lucht en dat hij tegenover Burgemeester en Wethouders en ook tegenover de Commissie van Fabricage heeft ver klaard, dat hij op niemand eenigen dwang zou willen uit oefenen. Het is eerder arrogant van den heer Huurman te zeggen, dat Burgemeester en Wethouders zich laten commandeeren door den heer Dudok, die hoog te paard zou zitten. De heer Huurman schijnt bevreesd te zijn, dat het voorstel wordt aangenomen, en dan gaat hij overal, van links naar rechts, stemming maken in de zaal hier. Zeker, dat mag, maar spreker acht het toch arrogant, wanneer men meent, dat iemand met een gevestigde opinie door den door den heer Huurman op hem uitgeoefenden druk tegen aanneming van dit voorstel zou worden. In dit opzicht spreekt de arrogantie van den heer Huurman sterk. De heer Wilbrink vond dit voorstel een poover resultaat na al het werk en meende, dat er weinig vertrouwen in den Raad bestond het College heeft wel anderen geraadpleegd, maar waarom is het niet zelf op onderzoek uitgegaan? Dergelijke beweringen worden hier zoo losweg in de vergadering, zonder het minste bewijs, geuit. Het diep gefundeerde onderzoek, dat de heer Wilbrink wenscht, heeft wel degelijk plaats gehad door het College, vóórdat het met zijn voorstel kwam. De heer Wilbrink sprak verder over de kosten en over de schatting van millioen en vroeg, waarom daarbij niet aan gegeven werden de kosten voor den grond,dien men eventueel nog noodig zou hebben. Die schatting is echter niet zoo maar uit de lucht gegrepen, maar gebaseerd door het College op gege vens van elders. Waar het Raadhuis in Hilversum 1.1 millioen en dat in Enschede 1 millioen kost, is een schatting van millioen voor een Raadhuis te Leiden, waar men misschien nog eenige meerdere behoefte heeft aan localiteiten, toch geen greep in de lucht. De kwestie van de kosten van den even tueel nog noodigen grond komt later aan de orde. Ook aan de voorgeschiedenis van deze zaak is door alle sprekers veel aandacht gewijd. De heer Parmentier meende, dat de zaak niet goed genoeg behandeld is en zeide, dat dit voorstel pas op 23 October in de Commissie van Fabricage ter sprake was gekomen. Spreker bracht die zaak 23 October in de Commissie van Fabricage alleen om te be spreken het denkbeeld, dat het College omtrent den Stad huisbouw had; het was geen voorstel en, indien de Com missie daarmede accoord was gegaan, had spreker zich voorgesteld den volgenden Maandag in een geheime ver gadering de Raadsleden omtrent dat denkbeeld te polsen en te raadplegen. Spreker geeft toe, dat de termijn wellicht wat kort was en hij heeft dan ook in de Commissie erkend, dat hij een fout begaan had door den leden niet een iets langeren tijd van beraad te laten. Dit is echter te verontschuldigen, omdat bij spreker de bedoeling voorzat om zoo spoedig mogelijk een en ander in den Raad te kunnen mededeelen, om den Raad in geheime zitting eerst te kunnen polsen over het idee van Burgemeester en Wethouders, waarbij dan ook de voorlichting van de Commissie van Fabricage geweest zou zijn. De heer Huurman en anderen hebben gevraagd: waarom is de Raad van te voren niet in een geheime vergadering gehoord? Maar toen spreker diezelfde gedachte uitsprak, hebben de heeren zich er absoluut tegen verzet onder de opmerking, dat dit een publieke zaak was, die ook in het publiek diende besproken te worden. De heer Huurman: Welke heeren? De heer Splinter: De leden van de Commissie van Fabricage. De heer Spendel Ja, toen'het voorstel al kant en klaar was. De heer Splinter ontkent, dat het voorstel toen reeds kant en klaar was. Op 23 October was er geen voorstel. Spreker had toen niets anders bij zich dan het rapport van den B.N.A., hetgeen de heer Parmentier zou kunnen bevestigen. De heer Parmentier: Ik wilde, dat ik dit maar toe kon geven, doch ik zal het u straks anders zeggen. De heer Splinter herhaalt, dat hij niets anders kon doen dan het denkbeeld van Burgemeester en Wethouders in de Commissie bespreken. Toen de heeren dat niet wilden, heeft hij een gedeelte van het rapport van den B.N.A. voorgelezen, waarin gezegd wordt, dat deze Bond is voor een meervoudige opdracht en waarin de heer Dudok als No. 1 werd genoemd. De heer Spendel heeft beweerd, dat van den beginne af het geheele College voor een enkelvoudige opdracht was. De heer Parmentier beweert echter het tegenovergestelde en zegt: eerst waren er eenige Wethouders vóór de meervoudige op dracht, maar later zijn ze van meening veranderd. Die uit latingen kloppen niet met elkaar. Langen tijd heeft niet vastgestaan in welke richting Burge meester en Wethouders een voorstel zouden doen, maar werd het voor en tegen van een enkelvoudige en meervoudige opdracht overwogen, evenals het voor en tegen van een anderen architect, en de vraag wat er met den ouden gevel moest gebeuren. In den boezem van het College van Burge meester en Wethouders alsook in dc Commissie van Fabricage heeft een ontwikkeling van denkbeelden plaats gehad. Dat is trouwens niet vreemd: de zaak is moeilijk en ongewoon; de oppositie moet dan ook niet meenen, dat zij gelijk heeft. Voordat de Wethouders met vacantie gingen is hun in het College verzocht in hun vacantietijd de zaak nog eens kalm te bezien en te overwegen, welken kant Burgemeester en Wethouders moesten uitgaan. De heer Goslinga heeft zelfs in zijn vacantie gecorrespondeerd met deri heer de Man over diens ingezonden stuk in »de Maasbode". Dit voorstel is dus niet het werk van den heer Dudok, maar van Burgemeester en Wethouders. Spreker wil nog een verklaring afleggen. Het gerucht heeft geloopen, dat de Voorzitter in deze zulk een groot overwicht zou hebben uitgeoefend; spreker zegt, dat van stonde af aan, dat het College bezig was met de oplossing van dit vraagstuk, het dit heeft gedaan in gemeenschappelijk overleg. Om dien verkeerden indruk weg te nemen verklaart spreker, dat het College deze belangrijke zaak in onderling overleg en naar weder- zijdsch genoegen heeft opgelost. Zeker, over sommige vraag stukken kon men het in het begin niet eens worden, maar men kan toch in alle dingen trachten tot een bevredigende oplossing te komen en spreker dankt namens de andere heeren den Voorzitter voor de prettige samenwerking in dit moeilijke vraagstuk. In het College is de quaestie van meervoudige of enkelvoudige opdracht eveneens lang en breed overwogen. Hoe meer het College deze zaak heeft onderzocht en bezien, hoe meer het gekomen is tot het resultaat, dat de meervoudige opdracht in dit geval minder gewenscht is en dat de enkelvoudige de voor keur verdient, omdat bij een meervoudige opdracht samenstel ling van een program van eischen noodzakelijk is, om onderling vergelijkbare ontwerpen te krijgen. Dit is een van de voor naamste punten, waarvan men niet kan afwijken, hetgeen spreker straks zal aantoonen met enkele voorbeelden. Nu is in het onderhavige geval samenstelling van een program van eischen bezwaarlijk, zoo niet ondoenlijk, omdat men in verband met den grilligen vorm van het Stadhuisterrein de begrenzing van het beschikbaar te stellen terrein moeilijk tevoren kan vast stellen. Men gevoelt dus wel, dat aan de begrenzing van dit terrein vele moeilijkheden vastzitten, die het opstellen van een program van eischen ondoenlijk maken. Bovendien moet een program van eischen achterwege blij ven, omdat de ontwerper in nauw en vertrouwelijk contact moet staan met het gemeentebestuur, hetgeen ook een van de allerbelangrijkste factoren is, om tot een bevredigende op lossing te komen. Een enkelvoudige opdracht maakt daardoor een gemakkelijker oplossing van het vraagstuk mogelijk; bij een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 3