238
MAANDAG 9 DECEMBER 1929.
III. Rekening, dienst 1928, van de Stedelijke Werk
inrichting.
(Zie Ing. St. No. 215.)
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt tot
goedkeuring van deze rekening besloten.
(De heeren van Stralen en de Reede hadden gedurende de
behandeling van dit punt de vergadering tijdelijk verlaten.)
IV. Voorstel tot overname in eigendom en onderhoud bij
de gemeente van:
a. een strookje grond aan de Pieter de la Courtstraat,
Sectie M, No. 4629 ged.
b. een strookje grond aan de Haarlemmerstraat, Sectie H,
No. 751, ged.;
c. een strookje grond aan de Dwars-Koornbrugsteeg, Sectie
G, No. 1651 ged.
(Zie Ing. St. No. 216).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethou Iers
besloten.
V. Voortzetting van de behandeling van het voorstel, in zake
het verleenen van opdracht tot het ontwerpen van plannen
voor den bouw van een nieuw Raadhuis, aan den heer W. M.
Dudok, gemeente-architect te Hilversum.
(Zie Ing. St. No. 205).
De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het adres
van Prof. Dr. Brugmans c. s., het voorstel van de heeren Spendel
en Parmentier, luidende:
»(Jndergeteekenden stellen den Raad in zake het Stadhuis
vraagstuk voor Burgemeester en Wethouders uit tenoodigen
voorstellen in te dienen welke beoogen:
1°. De plaats voor het nieuw te bouwen Stadhuis te bepalen
en het terrein daarvoor nauwkeurig vast te stellen;
2°. Daarna door het geven van eene z.g. meervoudige opdracht
tot het maken van voorloopige ontwerpen voor een nieuw
raadhuis aan enkele knappe architecten, te komen tot de keuze
van dien architect welke in dit vraagstuk de beste oplossing
biedt",
en een voorstel van den heer Schüller, luidende:
»Ondergeteekende stelt voor om naast het voorstel betref
fende den bouw van een Raadhuis op de Breestraat, Burge
meester en Wethouders op te dragen in overleg met den
bouwmeester dezen een derde ontwerp te laten maken voor
een Raadhuis op een andere plaats gebouwd".
De heer Schüller licht zijn voorstel nader toe. Bij de
toelichting van het voorstel-Parmentier en Spendel heeft de
laatste gezegd, dat dat voorstel ten doel had: 1°. te voor
komen, dat een architect beschikt over de beurs van de
gemeente en 2°. een uitspraak te krijgen over de plaats, waar
het Stadhuis moet komen.
Het zou onjuist zijn, indien de Raad zich nu reeds voor
een bepaalde plaats uitsprak, omdat het ontwerp nog niet is
gemaakt en ook de kostenberekening ontbreekt.
Allereerst moet men den ontwerper, hoewel rekening
houdende met de directe ruimtebehoefte, niet binden aan
eventueele perspectieven, die hij ontwikkelen kan; hij kan
een richting aangeven, waaraan noch de Raad noch het
College fjij zijn opdracht gedacht heeft!
Bovendien kan men toch niet zonder het ontwerp beoor-
deelen of de volgens het voorstel van de heeren Spendel en
Parmentier gekozen plaats de juiste en minst kostbare is.
Spreker heeft zijn voorstel ingediend om die bezwaren te
ondervangenmen krijgt dan verschillende ontwerpen en ook
verschillende berekeningen 1 Daarna kan de Raad beoordeelen
de juiste plaats, de ontwerpen en de uitgaven van elk ont
werp. Het is niet ondenkbaar, dat zij, die thans voorstanders
zijn van het behoud van den ouden gevel, na het voor en
tegen en de uitgaven van elk plan gezien te hebben, dan
voor herbouw op een andere plaats zullen stemmen. Even
goed evenwel kunnen zij, die thans tegen herbouw van den
ouden gevel zijn, ook van meening veranderen. Men staat
hier nog voor een open vraag en het is onjuist om nu reeds
de plaats van het nieuwe Stadhuis te bepalen zonder ontwerp
en kostenberekening te kunnen beoordeelen. Volgens sprekers
voorstel krijgt men een voorstel met behoud van den ouden
gevel, met alles wat daaraan vastzit van onteigening of aankoop,
verder een ontwerp met een nieuwen gevel op de Breestraat
en tenslotte een geheel nieuw ontwerp op een andere plaats,
in overleg met den bouwmeester, die daarvoor geschikt is!
Men moet zich niet tevoren binden aan een bepaalde plaats,
zonder de daaraan verbonden kosten te weten.
De heer Splinter heeft tijdens zijn Wethouderschap gestaan
voor zeer moeilijke vraagstukken, maar dit is toch wel een
van de moeilijkste daarvan. Spreker zal eerst de in het alge
meen gemaakte opmerkingen beantwoorden en daarna over
de onderdeelen spreken.
Er is een felle critiek uitgeoefend, niet alleen op het voorstel,
maar ook op het beleid van Burgemeester en Wethouders.
Juist hier was het wenschelijk geweest, dat die felle critiek
achterwege was gebleven en dat men getracht had eenparig
deze zaak tot een goede oplossing te brengen.
Hoewel de heer Spendel heeft gezegd, dat hij de minst
bevoegde was om over dit vraagstuk te oordeelen, heeft hij
die felle critiek geopend op het beleid en het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Hij had dus den moed te
spreken over dingen, waarvan hij geen verstand heeft.
De heer Spendel heeft er op gewezen, dat in het voorstel
van Burgemeester en Wethouders aan de meening van de
minderheid van de Commissie van Fabricage slechts tien
regels waren gewijd. Men bedenke echter, dat overigens
altijd in de stukken slechts wordt aangegeven, dat er een
meerderheid en een minderheid is. Nu in dit geval aan de
meening van de minderheid tien regels ruimte is gegeven,
kan men niet zeggen, dat er zoo maar over heen geloopen is.
Daarbij komt, dat het rapport der Commissie al dien tijd in
de Leeskamer ter inzage voor de leden heeft gelegen, zoodat
zij er zelfs afschriften van hebben kunnen maken.
De heer Spendel heeft ook gezegd, dat de geheele Leidsche
burgerij achter hem stond. Hiertegenover stelt spreker, dat
Burgemeester en Wethouders hadden verwacht, dat na het
verschijnen van hun voorstel stemmen uit de burgerij zouden zijn
opgegaan. Er is echter uit de burgerij bijna geen enkele uiting
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders vernomen.
Spreker meent dan ook zoo vrijmoedig te mogen zijn om
te veronderstellen, dat de geheele burgerij staat achter het
voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Sommige leden zullen kunnen getuigen, dat spreker na
de gecombineerde vergadering van het College van Burge
meester en Wethouders en de Commissie van Fabricage
spontaan heeft gezegdlaten wij de verschillende werken van
dien architect eens gaan bekijken en dan hoop ik, dat de
heeren tot een andere opinie zullen komen. De heer Spendel
had echter den moed te zeggen, dat hij door Burgemeester
en Wethouders is gelijmd met een rijtoertje en een volle
maag op dien dag. Spreker acht dat beneden de waardigheid
van een Raadslid.
Spreker heeft dien ochtend het Columbarium te Westerveld
bezichtigd; wanneer men daar in den voorhof dien toren
van Standvastigheid ziet, als het symbool der onverganke
lijkheid, en daarvóór het beeld der Berusting, een vrouwen
figuur met gevouwen handen en haar oogen naar den hemel
gericht, alsof zij zeggen wil: vandaar moet alle hulp komen,
en wanneer men dan bedenkt, hoe alleen een scheppend
kunstenaar zooiets tot stand kan brengen, dan zegt de heer
Spendel als zijn indruk: die toren was een duiventil en dat
beeld noemen ze een beeld van de Onderwerping.
De heer Spendel heeft verder nog gezegd, dat, als de heer
Dudok hier kon bouwen in een landelijke omgeving, hij
spontaan de opdracht aan den heer Dudok wilde geven.
De heer Spendel zegt, dat de heer Splinter zijn woorden
omdraait; dat heeft spreker niet gezegd. De Wethouder moet
geen onwaarheden verkondigen.
De heer Splinter zegt, dat de heer Spendel gezegd heeft:
als wij de Breestraat naar Hilversum konden overbrengen of
omgekeerd, ben ik er voor om dien bouwmeester te nemen.
Spreker heeft geen enkele onwaarheid verkondigd.
De heer Spendel legt het allemaal naast zich neer. Spreker
zal zwijgen, als de Wethouder waarheden verkondigt, maar
spreker heeft dat niet gezegd, getuige het stenogram.
De heer Splinter let alleen maar op hetgeen hij zelf van
de rede van den heer Spendel heeft opgeschreven.
De heer Spendel heeft dat niet gezegd; dan heeft de Wet
houder het verkeerd opgeschreven.
De Voorzitter roept den heer Spendel tot de orde en
ontneemt hem het woord.
De heer Splinter zegt, dat de heer Parmentier een geheel
ander betoog en ook in een geheel andere sfeer heeft ge
houden dan de heer Spendel. De heer Parmentier is over
allerlei kleine zaken begonnen en heeft ook de voorgeschiedenis
behandeld; volgens hem was alles in een sfeer van geheim
zinnigheid gebeurd. Spreker meent op zijn beurt, dat de heer
Parmentier alles gezegd heeft in een sfeer van wantrouwen
tegenover Burgemeester en Wethouders. Misschien heeft hij