MAANDAG 9 DECEMBER 1929.
259
De heer van Eck zegf, dat dat een ander geval is.
Spreker vindt het uitstekend, dat er geen besloten verga
dering is gehouden. Burgemeester en Wethouders zijn in
deze zaak niet gelukkig opgetreden en zij zijn niet vrij te
pleiten van schuld, wanneer in de gemeente een ontstem
ming ten aanzien van deze zaak is ontstaan. Maar de zaak
zou in nog ongelukkiger daglicht gekomen zijn, wanneer de
eerste samenspreking van Burgemeester en Wethouders met
den Raad in een geheime vergadering had plaats gehad.
Zelfs wanneer nu nog een poging in die richting werd ge
daan, zou sprekers fractie er zich met kracht tegen verzetten.
Naar aanleiding van hetgeen de heer de Reede heeft
gezegd, merkt spreker op, dat ook bij de sociaal-democra
tische leden de geestelijke vrijheid bestaat. Maar deze leden
trachten bij verschil van rneening tot een conclusie te komen,
die aller inzichten zooveel mogelijk bevredigt.
Het voorstel van den heer Schüller is ingegeven door twee
gedachten.
In de eerste plaats moet men den deskundige, aan wien
men zich toevertrouwt, in alles kennen, ook in de keuze van
de plaats, waar het gebouw zal verrijzen, zeer zeker een
voornaam element in den bouw van een raadhuis. Het is
verkeerd den architect precies voor te schrijven, waar hij
bouwen moet.
Burgemeester en Wethouders zijn aan den wensch van
sprekers fractie voor een belangrijk deel tegemoet gekomen
door de wijziging van hun voorstel, dat nu de mogelijkheid
opent, dat op advies van den architect een andere plaats dan
de Breestraat wordt gekozen.
Maar in de tweede plaats wenscht sprekers fractie, dat er
beslist komt een plan voor een nieuw stadhuis, dat niet aan
de Breestraat wordt gebouwd. Zij wenscht dat, om daardoor
alle financiëele overwegingen te doen vervallen, die anders
een deel van de ingezetenen er toe zouden kunnen brengen
te wenschen, dat het stadhuis aan de Breestraat wordt gebouwd.
De Raad moet zich daarop niet vastleggenmen ziet welk een
oppositie in den Haag ontstaan is, waar oorspronkelijk het plan
was het Stadhuis op het Spui te bouwen, later op het Alexander-
veld in alle kringen van belanghebbenden; wanneer men
ziet de dure onteigeningen, die dan zouden moeten plaats
hebben, dan kan men zich dat als voorbeeld stellen. Spreker
zou dus vooral om financiëele redenen willen hebben een plan
tot den bouw van het Raadhuis op de Breestraat, met of
zonder behoud van den ouden gevel, maar ook een plan
voor den bouw op een plaats daarbuiten, met berekening van
de kosten. Volgens het voorstel van het College van Burge
meester en Wethouders krijgt men twee plannen, maar dat
tweede kan ook tot resultaat hebben, dat het op de Breestraat
komt. Spreker zegt niet, dat het niet daar gebouwd moet
worden, maar daarover moet nu niet beslist worden. Finan
ciëele of aesthetische overwegingen kunnen er toe leiden, dat
de heer Dudok een veel mooier Raadhuis op een vrije plaats
kan bouwen. Als het eenigszins mogelijk is, moet de Raad
diie teekeningen krijgen. Nu zegt de Voorzitter, dat men
volgens het voorstel van het College 3 plannen krijgt, maar
dat kan er toe leiden, dat men twee plannen krijgt, beide
voor de Breestraat.
De Voorzitter: Maar alleen nadat de Raad geheel voor
gelicht is over de kosten van een Raadhuis elders. Daarover
moet advies uitgebracht worden.
De heer van Eck zegt, dat de heer Dudok kan adviseeren
een Raadhuis op de Breestraat te bouwen met of zonderden
ouden gevel.
De Voorzitter zegt, dat hij moet opgeven waarom hij het
op de Breestraat wil en niet b.v. op het Schuttersveld of op
de Lammerenmarkt.
De heer van Eck weet niet of het bezwaar zal ontmoeten,
dat iemand van eenzelfde gebouw drie ontwerpen maakt. Het
voorstel van het College gaat wel een heel eind in sprekers
richting, maar volkomen bevredigen doet het hem niet.
De heer Huurman stelt voor de vergadering te verdagen.
De Voorzitter zou tot half een door willen gaan; dan is
men zeer waarschijnlijk klaar, want het College zal heel weinig
meer hebben te antwoorden. Voor het College is het moeilijk
om deze zaak nu weer onafgedaan te laten. Spreker doet een
beroep op den Raad om den Wethouder, op wien de ver
dediging van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
in hoofdzaak rust, een weinig te willen ontzien en hem niet
nog een week met de moeilijkheden te laten rondloopen.
De heer van Eck zegt, dat dan de discussie weer opnieuw
begint. Wat voor nieuws kan men nu nog over deze quaestie
zeggen
De heer Huurman handhaaft zijn voorstel; spreker is er
niet voor om dit belangrijke vraagstuk er door heen te jagen.
Spreker weet niet of hij langen of korten tijd noodig heeft,
hij zou voor het sluiten van het debat nog een paar dingen
willen zeggenhet wordt zeker half twee voordat men klaar is.
De heer Verweij zou het, daar hij het met den heer van Eck
eens is, dat over deze zaak niet veel nieuws meer gezegd zal
kunnen worden, prefereeren om vanavond door te gaan.
Wanneer van de zijde van de tegenstanders aandrang komt
om nog een keer over het voorstel te spreken, meent spreker
niet het recht te hebben, hun die gelegenheid te onthouden
en daarom zal hij, ofschoon hij er van overtuigd is, dat geen
nieuwe argumenten zullen worden aangevoerd, alleen reeds
uit een oogpunt van beleefdheid, er toe medewerken, dat hun
die gelegenheid alsnog wordt gelaten.
Spreker wenscht niet, dat men later de sociaal-democra
tische fractie zal kunnen verwijten, dat zij destijds niet de
volle gelegenheid heeft gegeven om over deze zaak te
spreken.
De heer Groeneveld zou er geen bezwaar tegen hebben,
dat de vergadering werd voortgezet, indien op het oogenblik
vaststond, dat de besprekingen b.v. half een zouden geëindigd
zijn. Wie wenschen echter nog te spreken?
De Voorzitter zegt, dat de heeren Donders, Huurman en
Splinter nog het woord wenschen te voeren.
Spreker zelf zou slechts een enkel woord willen zeggen
over de door de leden ingediende voorstellen.
De Wethouder zal eveneens met een kort woord kunnen
volstaan.
Burgemeester en Wethouders meenen, dat zij de tegen
standers toch niet meer kunnen overtuigen en dat de bespre
kingen wel om half een beëindigd kunnen zijn.
Het voorstel van den heer Huurman wordt aangenomen
met 20 tegen 10 stemmen.
Vóór stemmen de heeren van Tol, Bergers, Manders, Koole,
de Reede, van Rosmalen, Donders, Kuivenhoven, Huurman,
van Eck, Verweij, de Meij, van Es, Parmentier, Kooistra,
van Stralen, Wilmer, Eikerbout, Spendel en mevrouw
Braggaarde Does.
Tegen stemmen: de heeren Goslinga. van der Reijden,
Romijn, Groeneveld, Schüller, Meijnen, Bosman, Tepe, Reime-
ringer en Splinter.
(De heer Wilbrink had de vergadering inmiddels verlaten).
De Voorzitter stelt voor, de vergadering morgen voort te
zetten, daar het College er prijs op stelt deze discussie
morgen te beëindigen.
De heer Kooistra stelt voor, de volgende vergadering te
doen plaats hebben op Maandag 16 December a. s.
Ieder Raadslid zal bij de regeling van zijn werkzaamheden
dan met het plaats hebben van de volgende vergadering
rekening kunnen houden.
Spreker zelf is althans verhinderd Dinsdag 10 December
te komen.
De Raad heeft reeds zoo lang gewacht op eenige gegevens
van Burgemeester en Wethouders, dat het nu toch stellig
niet van een week zal afhangen.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders zich
met het voorstel van den heer Kooistra kunnen vereenigen,
zoodat de eerstvolgende vergadering zal plaats hebben op
Maandag 16 December.
De Voorzitter doet hierop de deuren sluiten.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat en,
niemand meer het woord verlangende, door den Voorzitter
gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.