258
MAANDAG 9 DECEMBER 1929.
Daarover kan men echter pas oordeelen, als men het ontwerp
van den heer Dudok voor zich heeft.
Spreker is het niet met den heer Spendel eens, dat de
Raad dan moet zeggen: wij zijn leeken en hebben niet anders
te doen dan het plan te aanvaarden.
Als het plan in den Raad komt, zal er reeds van alle kanten
critiek op geoefend zijn en zullen de Raadsleden weldegelijk
zijn voorgelicht. Zij zullen althans in staat geweest zijn kennis
te nemen van het oordeel van hen, die zich tot oordeelen
geroepen achten.
De heer Spendel: Dat is niet officieel.
De hoer Romijn zegt, dat het er niet veel toe doet of het
al of niet officieel is. Ook aan niet-olficieele gegevens kan
men als Raadslid waarde hechten.
De bezwaren tegen het typisch moderne van den heer
Dudok kan spreker niet onderschrijven.
De heer Huurman zegt eigenlijk: de heer Dudok zal in het
min of meer oude en antieke Leiden, wat de bouwwerken
betreft, niet met een behoorlijk project komen,
Hij tracht op die wijze den Raad tegen dezen architect in
het harnas te jagen.
De heer Huurman: Ik heb mijn eigen meening uitgesproken
dat kunt u mij niet beletten.
De heer Romijn hecht als jong raadslid groote waarde aan
wat de heer Huurman zegt, maar hij bekijkt het daarom ook
des te beter en schenkt er daarom meer aandacht aan. Spreker
heeft de vaste overtuiging evenwel, dat de heer Huurman
volkomen te goeder trouw is.
De heer Huurman kan dit toelichten in een geheime Raads
zitting, maar mag dit iiu niet doen.
De heer Romijn kan dat niet accepteeren. Deze zaak moet
in het openbaar gemotiveerd worden; daarvoor heeft spreker
geen geheime vergadering noodig. Het verdient aanbeveling
om deze zeer belangrijke kwestie, die de gemoederen in de
gemeente in alle opzichten bezig houdt, waar iedereen een
oordeel over heeft, gefundeerd of niet, in het openbaar te
behandelen en te beslissen. Wanneer de heer Huurman dus
alleen argumenten kan aanvoeren, die in geheime zitting
kunnen worden besproken, dan zijn die voor spreker niet van
zoodanige waarde, dat zij sprekers oordeel over dit zeer be
langrijke vraagstuk kunnen beinvloeden. Nu voert men de
moderniteit van den heer Dudok aan en vraagt hoe men kan
veronderstellen, dat zoo'n modern iemand van dien ouden
gevel, die met zooveel piëteit behandeld moet worden, iets
kan terecht brengen, maar daartegenover zegt de heer Huur
man ook, dat men toch niet een gebouw kan maken van 3
of 4 eeuwen terug; gezien die dubbelslachtigheid kanspreker
aan die oppositie geen waarde hechten. De critiek is zoo
negatief geweest, dat de heer Huurman zinnetje voor zinnetje
van de toelichting op het voorstel van Burgemeester en Wet
houders besprak; dat kan allemaal wel zoo zijn, maar geef
dan toch ook iets positiefs, iets opbouwends, waarmede men
vooruit kan. Tegenover de argumenten, dat men hier een
adviesopdracht gaat geven, heeft spreker in de oppositie geen
tegenargumenten gevonden, die hem er toe zouden doen be
sluiten om met een meervoudige opdracht in zee te gaan.
Het verwondert spreker zeer sterk, vooral van den kant,
waarvan het is aangevoerd, dat gezegd is: wanneer men een
maal den heer Dudok heeft, kan men niet van hem af en
staat men niet meer vrij. In de eerste plaats wijst spreker
er op, dat het College samengesteld is uit de groepen, die
hier de grootste oppositie voeren; men vaardigt toch naar
het College af de menschen, in wie men het meeste ver
trouwen heeft in verband met de behandeling der gemeente
zaken. En nu mag men toch aannemen, dat die vertrouwens-
menschen bij de behandeling van zulk een ontzettend belangrijk
vraagstuk niet door een praatje van den heer Dudok tot het
een of ander besluit zullen komen. De Wethouder heeft er
op gewezen, dat hem verweten is, dat hij liep aan de leiband
van den Burgemeester; de heer Parmentier zeice evenwel,
dat het College liep aan de leiband van den heer Dudok.
Spreker gelooft niet, dat de door de fractie van den heer
Parmentier afgevaardigde Wethouder zoo gemakkelijk aan de
leiband van den heer Dudok loopt. Bij een zoo belangrijk
vraagstuk stuurt iedereen toch op eenstemmigheid bij het
nemen van een besluit aan, maar nu ziet men, dat de oppo
sitie juist bestaat uit de Regeeringspartijen. De heer Parmentier
vraagt nu of dat niet mag.
De heer Parmentier is volkomen vrij om dat te doen, maar
wanneer hij zoo handelt tegenover menschen, die voor hem
de vertrouwensmannen zijn, zal hij zeker zeggen, wanneer
de heer Dudok, die toch eigenlijk voor hem een wildvreemde
is, een plan indient, dat hem niet bevaltwij zijn niet van
uw plan gediend. De heer Parmentier behoeft dan ook niet
te vreezen, dat hij, gebiologeerd door den heer Dudok, of uit
een soort fatsoen tegenover dezen architect, het plan zonder
meer moet accepteeren.
Als men aanmerkingen heeft, die met de aesthetica niet
te maken hebben, is het een heel klein kunstje de afwijzing
zoo te motiveeren, dat het voor den heer Dudok absoluut
geen beleediging is. Het argument van de oppositie met be
trekking tot de vrijheid van den Raad moet spreker dan ook
als zeer gezocht beschouwen.
Spreker gelooft niet, dat het voorstel-Schüller nog reden
van bestaan heeft. Wordt het voorstel van Burgemeester en
Wethouders aangenomen, dan wordt in de eerste plaats een
ontwerp gemaakt, waarin de oude gevel is opgenomen. De
Raad neemt dan alsnog een besluit over de andere richting,
die men wil uitgaan. Burgemeester en Wethouders dienen
een voorstel in met het advies van den architect, dat van
betere gegeveus is voorzien dan er op het oogenblik bestaan.
Op grond daarvan besluit de Raad, of een ontwerp met
nieuwen gevel zal worden gemaakt op de oude plaats aan de
Breestraat, dan wel op een plaats elders in de gemeente.
Daarmede wordt de idee van den heer Schriller (ook reeds
geuit door den heer Bosman) verwezenlijkt, dat het gewenscht
is den architect niet te binden aan de oude plaats. Het essen-
tieele gedeelte van het voorstel-Schüller is nu dus in het
voorstel van Burgemeester en Wethouders opgenomen. Het
voorstel-Schüller als zoodanig kan dus worden ingetrokken
en is nu verwerkt in het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, waarmede spreker zich kan vereenigen.
De heer de Reede geeft den heer Romijn toe, dat van
de zijde der R geeringspartijen, om met den heer Romijn te
spreken, totnogtoe niet veel goeds van het voorstel van het
College gezegd is. Spreker meent echter, dat dit niet achter
wege mag blijven. Ook sprekers bezwaren, die hoofdzakelijk
tegen het beleid van het College gingen, zijn nog niet geheel
weggenomen, maar spreker meent ze toch op zijde te moeten
schuiven tegenover de verdiensten van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, waarmede spreker zich, al is
het eenigszins geamendeerd door het voorstel van den heer
Schüller, wel kan vereenigen. Het spijt spreker aan den eenen
kant, dat het voorstel-Schüller is gekomen, want er is maar
één plaats, waar volgens spreker het nieuwe Raadhuis mag
verrijzen, met of zonder ouden gevel, n.l. de historische
plaats, waar het eeuwen heeft gestaan. Aan den anderen
kant echter gevoelt spreker iets er voor hen tegemoet te
komen, die overtuigd willen worden, dat er geen betere plaats
is te vinden en daarom kan spreker zich bij een dergelijke
aanvulling van het voorstel aansluiten, omdat daarmede niet
gepraejudicieerd wordt op de plaats van herbouw.
Spreker kan in dit voorstel niet veel meer zien dan een
adviesvoorstel; de Raad zal tegenover de ontwerpen van den
heer Dudok geheel vrij staan; spreker wil daarmee echter
niet zeggen, dat de Raad ook tegenover den heer Dudok vrij
zal zijn; tenslotte brengt de goede trouw mede, dat men zeer
goede argumenten zal moeten hebben om de voorstellen van
den heer Dudok ter zijde te schuiven. Daar de Raad ondes
kundig is, zal hij zichzelf een groote beperking moeten op
leggen en dat valt niet zoo moeilijk, omdat de heer Dudok
zijn taak meester is. Daarom meent spreker vóór dit voorstel
te moeten stemmen.
De heer Schüller sprak er over, dat de heer Wilbrink zijn
Wethouder in den rug had aangevallen en had het ook over
de bespreking, die de christelijk-historische fractie over die
zaak gehad zou moeten hebben. De heer Schüller betreedt
daarbij een terrein, dat het zijne niet is, en kan gerust aan
de christelijk-historische fractie overlaten om te beoor-
deelen, wat zij op dit punt doen wil; dat sprekers fractie bij
de geregelde besprekingen over dit zakelijk voorstel niet tot
eenstemmigheid kon komen, is geen al te groot bezwaar en
ligt mede hieraan, dat bij zijn fractie nog bestaat een geestelijke
vrijheid en een eigen oordeel.
De heer van Eck zegt, dat de sociaal-democratische fractie
bij deze besprekingen een zeer bescheiden rol vervuld heeft,
omdat zij in het algemeen het standpunt van Burgemeester
en Wethouders deelt. Het is vooral een zaak van vertrouwen;
men moet een deskundige kiezen, in wien men volkomen
vertrouwen stelt, die een gids zal zijn bij het maken en vast
stellen van de verdere plannen; de argumenten van het Col
lege en de onderzoekingen, die de Raadsleden hebben inge
steld, geven spreker en de zijnen dat vertrouwen.
Hoewel spreker zich met het voorstel kan vereenigen,
wenscht hij enkele opmerkingen te maken.
De aandrang, die wordt geoefend, om deze zaak in een
geheime vergadering te behandelen, zal op den sterken tegen
stand van sprekers fractie stuiten.
De heer Wilmer: Ook bij grondaankoop?