MAANDAG 9 DECEMBER 1929. 25" klaren, dat hij het tegen elke artistieke moraal achtte om een gebouw te ontwerpen uitgaande van een vooraf opge- stelden gevel. Misschien kan spreker, omdat de heer Donders pas kort in den Raad zit, zijn verschillende uitleggingen niet goed begrijpen, maar vooralsnog meent spreker, dat deze uitspraak niet klopt met zijn betoog voor het behoud van den ouden gevel. Op de opmerking van den heer Manders, dat spreker ver wart een prijsvraag met meervoudige opdracht, heeft spreker reeds geantwoord. Ten onrechte beroept de heer Manders zich op de rapporten betreffende den herbouw van den gevel. Van de uit 12 personen bestaande Monumenten commissie hebben 2 de onmogelijkheid van herbouw aan getoond, 5 anderen achten alleen herbouw zonder de topgevels mogelijk en de 5 overige heeren achten algeheelen herbouw mogelijk. Indien men nu van een zoo deskundige commissie een zoo verdeeld advies krijgt, kan men toch moeilijk volhouden, dat het vaste bewijs van de mogelijkheid van herbouw ge leverd is. Spreker begrijpt ook niet hoe de heer Manders kan voor stellen een commissie te benoemen buiten den Raad om, waarvan zijn partijgenoot de heer Spendel in de Commissie van Fabricage een fel tegenstander was; inmiddels blijkt de heer Spendel er weer vóór te zijn. De heer Spendel spreekt van omzwaaien! De heer Spendel is er heelemaal niet voor. De heer Schüller zegt, dat bij hem de vraag is gerezen, waarvoor deze agitatie door den heer Spendel gevoerd wordt, waarom het verwijt tot het College gericht wordt, dat de Commissie van Fabricage geen voldoende gelegenheid gehad heeft om deze zaak te bespreken en te onderzoeken. Spreker houdt vol, dat de Commissie daartoe volledig de gelegenheid heeft gehad en nog meer had kunnen krijgen als men wilde, maar de heeren hebben dat niet gewild. Waarom heeft de heer Spendel dan niet in de commissie-vergadering van 6 November met een enkel woord het verzoek van den heer Parmentier gesteund om de besprekingen uit te stellen? Spreker heeft nog gezegd er geen bezwaar tegen te hebben, indien er prijs op gesteld werd. De heer Spendel heeft evenwel gestemd vóór verdere behandeling van deze zaak. Als de heer Spendel meende, dat hij nog niet behoorlijk of voldoende was ingelicht, had hij in de Commissie moeten zeggen: ik weiger advies te geven, zoolang ik niet behoorlijk ben voor- en ingelicht. Hij heeft echter gestemd voor de verdere behandeling van het voorstel. Dat had de heer Spendel ook noodig. Want wat was zijn tactiek? Hij wist, dat de meerderheid der commissie zou adviseeren tot een enkelvoudige opdracht en wilde de gelegenheid hebben in den Raad de agitatie tegen den heer Dudok voort te zetten, (waarmede de Leidsche Courant reeds eenigen tijd bezig was,) en een wig te drijven in de sociaal-democratische raads fractie. Het gaat er niet om, dat de commissie niet voldoende is ingelicht, want op 23 October is de zaak in de commissie ter sprake gebracht en de commissieleden hebben dus ander halve maand de gelegenheid gehad hun fractieleden in te lichten. Hebben zij dat niet gedaan, dan kan daarvan geen verwijt gemaakt worden aan Burgemeester en Wethouders. De heer Wilmer: Is dat de weg? En is de Wethouder het daarmede eens? De heer Schüller staaft zijn bewering, dat het hier gaat om een agitatie tegen den heer Dudok, met een citaat uit een artikel van den heer de Man uit de Leidsche Courant van Vrijdag 6 December 1929, welk artikel de heer Wilmer, de hoofdredacteur, voor zijn rekening neemt. Dit citaat luidt: «Van den beginne af, zijn wij overtuigde voorstanders van een persoonskeuze geweest, verwerpende het prijs vraag wezen en de meervoudige opdracht. Maar ons bezwaar tegen deze persoonskeuze blijft onwrikbaar, want dat «karakter", hier bedoeld als het architectonisch inzicht van dezen bouw meester achten wij voor Leiden funest." Hier wordt dus uitdrukkelijk persoonskeuze het beste geacht. Spreker heeft tot tweemaal toe hedenmiddag uit den mond van den heer Spendel gehoord, dat het gaat tegen den heer Dudok. Waarom heeft hij dan niet ruiterlijk gezegd: wij zijn voor de enkelvoudige opdracht? De heer Spendel: Dat hebben wij gezegd. De heer Wilmer: Dat heb ik wel gezegd. De heer Schüller betoogt, dat de heer Spendel het dan ook in de commissie had moeten zeggen. Daar heeft hij wel degelijk gezegd, ofschoon hij het dezen middag wilde ont kennen: als de heer Dudok hier in een landelijke omgeving zou moeten bouwen, zou ik hem spontaan De heer Spendel: «Spontaan" heb ik niet gezegd. De heer Schüller: de opdracht geven, zelfs al kon het stukje grond van het Stadhuis in een landelijke omgeving gebracht worden. De heer Spendel: Dat is een verkeerde voorstelling. De heer Schüller zegt, dat de heer Spendel dat wel gezegd heeft en het geen verkeerde voorstelling is en dat het in dit geval niet gaat om de enkelvoudige opdracht, maar tegen den heer Dudok. Het is zoo diep treurig, dat in deze belangrijke zaak de politiek binnengesleept wordt door den heer Spendel het druipt hier van politiek. Spreker wil het uitdrukkelijk zeggenwanneer door het College een Katholiek bouwmeester was voorgedragen, dan zou te vuur en te zwaard de enkel voudige opdracht verdedigd zijn. Spreker kan zich niet be grijpen, dat de heer Wilbrink een dergelijke agitatie steunt en dat zijn fractielid-Wethouder geen overleg gepleegd heeft, vóórdat hij zijn beslissende stem hierover gaf; immers, de heer Wilbrink wist toch ook vóór 18 November wat er gaande was? Spreker kan van den heer Wilbrink toch niét aan nemen, dat hij om deze argumenten den Wethouder uitzijn eigen fractie in den rug zou aanvallen. De heer Romijn heeft in het begin het standpunt ingenomen, dat ook de heer Wilmer verdedigd heeft en zich in eerste instantie over het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet uitgelaten, omdat hij zich er eerst nog geen eigen meening over kon vormen. De toelichting op het voorstel zat voor spreker te vol met tegenstrijdigheden; de motiveering ervan klopte niet met het voorstel zelf; dat gaf spreker een eigen aardig gevoel en bracht hem ook min of meer in de stemming van den heer Parmentier, dat het voorstel wat geheimzinnig was. Door de toelichting van den Wethouder en van den Voorzitter is echter die geheimzinnigheid voor een groot deel opgeheven. Daaruit is spreker gebleken, dat het College een standpunt heeft ingenomen, dat neerkomt op een minderheids- en meerderheidsstandpunt, maar dat het de verschillen daar- tusschen heeft overbrugd, teneinde een eenstemmig besluit aan den Raad te kunnen voorleggen. Uit de toelichting blijkt, dat er een strooming is in het College, die zeer sterk geporteerd is voor herbouw van den ouden gevel, terwijl een andere strooming niet angstvallig daaraan vasthoudt en meer afgaat op het door den heer Wilbrink naar voren gebrachte idee, dat men als menschen van dezen tijd toch ook gelegenheid behoort te geven aan de menschen van dezen tijd om te toonen wat zij kunnen tot stand brengen. De oplossing, die daaruit ten slotte te voorschijn is gekomen, die dus zoowel de minderheid als de meerderheid bevredigt, geeft volgens spreker den ouden gevel een prachtkans. Spreker is het niet eens met den heer Donders, dat hier den ouden gevel geen fair chance wordt gegeven, maar acht het een zeer gelukkige oplossing om het onderzoek naar de mogelijkheid van den herbouw van den ouden gevel op te dragen aaneen modern architect; spreker zou niet gaarne zien, dat het een slaatsche navolging zou zijn van een bouworde van 3 of 4 eeuwen terug; het kan een zeer gelukkige oplossing worden, althans, wanneer de persoon, die de opdracht ontvangt, in staat is het oude met het nieuwe te verbinden. Spreker gelooft, dat dan werkelijk iets goeds hier te voor schijn kan komen. Spreker kan dan ook met het voorstel, zooals het door Burgemeester en Wethouders is ingediend, ten volle meegaan, want daarmede wordt aan den ouden gevel de beste kans gegeven. Kan de Raad niet tot het besluit komen, dat de architect een gelukkige greep heeft gedaan, dan is over het lot van den ouden gevel beslist. De oppositie is niet, zooals men had mogen verwachten, gebaseerd op de vraag: oude of nieuwe gevel?, maar op de vraag: enkelvoudige of meervoudige opdracht? Dit heeft spreker eenigszins verbaasd en de geheimzinnig heid, die hij eerst aanwezig dacht bij het College, gevoelt hij nu meer bij de oppositie. De argumenten, die door de oppo sitie tegen de enkelvoudige opdracht naar voren zijn gebracht, kunnen niet opwegen tegen de argumenten, die Burgemeester en Wethouders er voor hebben aangevoerd. In dit geval wordt meer een opdracht gegeven tot het adviseeren omtrent een plan, dan wel tot het volledig gereed maken van een bepaald ontwerp van een bepaald Stadhuis. Men moet trachten met den architect tot een zoo gelukkig mogelijke oplossing te komen. Voordat tot den bouw zelf wordt beslist, zal meer moeten gebeuren. De oppositie voert argumenten aan, die voor een deel ont leend zijn aan het werk van den heer Dudok. Dat lijkt spreker momenteel ietwat te voorbarig. De heer Wilmer kan zich niet voorstellen, dat een ontwerp van een zoo modern man, als de heer Dudok is, in den smaak van de burgerij zal vallen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 21