•256 MAANDAG 9 DECEMBER 1929. De heer Schüller zegt, dat spreker volgens den heer Parmentier om boekjes vroeg, nadat spreker reeds een be slissing had genomen over enkelvoudige of meervoudige opdracht. Uit de notulen van de vergadering van de Commissie van Fabricage van 6 November, waarin deze zaak besproken is, blijkt echter, dat spreker reeds bij den aanvang der ver gadering bekend heeft gemaakt, dat hij vóór enkelvoudige opdracht was; de heeren kenden sprekers standpunt dus; dat stond dus vast; de heeren wenschten evenwel nog verdere inlichtingen en daarom stelde spreker voor nog enkele boekjes te laten komen van andere architecten. Die boekjes waren dus voor spreker niet meer noodig, maar de andere heeren meenden die noodig te hebben. Spreker had dus tegen aan schaffing geen bezwaar. Nu zegt de heer Huurman, dat in de Commissie van Fabricage eigenlijk geen meerderheid bestond, gehoord de meening van den heer Bosman en sprekers voorstel: Als dat juist is, bestaat er ook geen minderheid meer in die Com missie. Spreker durft wel een voorstel te onderteekenen, maar de andere heeren laten, wanneer zij een voorstel willen doen, hun fractie er voor opdraaien en stemmen er toch vóór; de minderheid van de commissie is dus ook weg, gezien het voorstel van de heeren Parmentier en Spendel tot meervoudige opdracht en om het terrein voor het Stadhuis aan te wijzen. Wat het gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wet houders betreft: indien dit wordt aangenomen, zal een plan gemaakt worden, waarin de oude gevel is opgenomen, en een plan, waarin een geheel nieuw Stadhuis op een andere plaats is gedacht. De mogelijkheid van een geheel nieuw Stadhuis en een nieuw Stadhuis aan de Breestraat is dan weggenomen. De Voorzitter: U hebt het niet goed begrepen. De heer Schülleb zegt, dat het dan een toeval zal zijn, als het Stadhuis met een nieuwen gevel aan de Breestraat komt of een geheel nieuw op een andere plaats. De Voorzitter: Dat zal gebeuren, alsjjde Raad het wil, na behoorlijk voorgelicht te zijn omtrent alle terreinen, die in aanmerking komen. De heer Schüller zegt, dat er dus twee plannen zullen komen en dat wordt door sprekers fractie niet juist geacht. Zij blijft op haar standpunt staan. Spreker zou het op prijs stellen, indien deze kwestie eerst werd beslist en daarna een stemming plaats had over den bouwmeester. Zou men spreker persoonlijk vragen: wijs ons een andere plaats voor het nieuwe Stadhuis aan, dan zou hij (maar dan niet namens zijn fractie) de aandacht willen vestigen op de Lammerenmarkt tegenover den molen. Hij houdt daarbij rekening met de uitbreiding van de stad in de richting van Oegstgeest. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat die plaats over een tiental jaren in het centrum van de gemeente ligt. Spreker schat de frontbreedte en de diepte op 60 M. Deze frontbreedte is tot aan de bestaande loodsde geheele front breedte van dit terrein is tot aan den Rijnsburgersingel 120 M., de oppervlakte is dus voldoende voor een behoorlijk stadhuis. Als het front wordt gebouwd in de rooilijn van de Nieuwe Beestenmarkt en de huizen tot de Korte Scheistraat worden verwijderd, dan zou men over den Rijnsburgersingel een brug kunnen leggen, want in de toekomst zal de nieuwe verkeers weg wel komen over het Schuttersveld naar het door allen gewilde viaduct. Ma verwijdering aan de Steenstraat van het politiepost huis en van de »bitterschuur" krijgt men ook daar een be hoorlijken verkeersweg; na verwijdering van de Mareschool en demping van de Langegracht krijgt men een verkeersweg Station naar Lagen Rijndijk via Rijnsburger weg, Schutters veld, Rijnsburgerbrug en Langegracht, waardoor de Haar lemmerstraat van het snelverkeer ontlast zal worden. Ook de Turfmarktsbrug zal in een zeer naaste toekomst verbreed moeten worden; de Turfmarkt kan dan verbreed worden aansluitende bij de Prinsessekade. Nu zal men spreker toevoegen, dat dit een vrij duur plan is. Men moet het echter zoo beschouwen, dat de buiten den Stadhuisbouw door spreker genoemde werken in de naaste toekomst toch zullen dienen te worden uitgevoerd, zoodat het meer een versnelde uitvoering is, die met den Stadhuis bouw niets te maken heeft; zij moeten dus eigenlijk bekos tigd worden uit het fonds voor Stadsontwikkeling. Spreker wil dit plan niet als vaststaand doen aannemen, maar laat de keuze over aan het overleg van het College met den architect en daarna met den Raadspreker heeft enkel een richting willen aangeven ter overdenking van plannen, in verband met het feit, dat door enkele leden is gezegd: wanneer men een opdracht geeft, moet men toch een bepaalde plaats aan wijzen. Spreker houdt niet vast aan dit plan, maar geeft het alleen ter bestudeering aan den Raad. Volgens den heer Spendel was spreker van houding ver anderd, nadat hij het Columbarium met het beeld der Berusting had bezichtigd. Allereerst klopt deze meening niet met die van den heer Parmentier, die immers verklaarde, dat spreker zelfs in den namiddag nog op het standpunt van een meervoudige opdracht stond, terwijl het bezoek aan Westerveld des morgens had plaats gevonden. Juridisch zouden de beide heeren dus wegens hunne tegenstrijdige verklaringen geen gelijk krijgen; spreker zal daarover echter niet uitweidenlaten de heeren dat met elkaar maar uitvechten. Het is spreker onbegrijpelijk in welk opzicht en waarom de heer Spendel in spreker den man van berusting ziet, daar spreker daarvan noch in de Commissie noch in den Raad ooit blijk gegeven heeft; spreker heeft juist altijd, waar hij dit noodig achtte, zulks in tegenstelling met den heer Spendel, den strijd tot het uiterste gevoerd. In de Raadszitting van 30 April 1928, waar de verordening betreffende de Commissie van Fabricage aan de orde werd gesteld, toen sprekers fractie er voor streed om artikel 7 zoodanig gewijzigd te krijgen, dat Burgemeester en Wethouders voor elke zaak advies dienden te vragen aan de Commissie, hadden juist de heer Spendel en de zijnen daartegen bezwaar en berustten zij daarin. Wat sprekers fractie toen heeft zien aankomen, is geschied; althans aanvankelijk had geen behoorlijk overleg met de Commissie plaats. Gevoelt men nu aan de andere zijde de tegenstrijdigheid, die bestaat tusschen de houding, welke men op 30 April heeft aangenomen en die, welke men thans aanneemt? Toen bestreed men de houding der sociaal-democraten, thans bestrijdt men het feit, dat men geen advies heeft kunnen uitbrengen zooals zij dat wilde. Het ging op 30 April 1928 toen evenwel tegen de S. D. A. P. en dan is blijkbaar alles geoorloofd. Wanneer spreker tot het geven van de enkelvoudige op dracht adviseert, is dit niet het gevolg van een zekere berus ting, maar wel, omdat hij voor de schoonheid van bouw werken, die hij gezien heeft, ontvankelijk is; vooral daar de ware schoonheid van ieder bouwwerk slechts berusten kan op een gelukkige overeenstemming tusschen doel en vorm op een intiem en nauw verband tusschen aesthetische waarde en nuttigheid. Wanneer men iets aan kunst wil hebben, gaat het in het geheel niet om het verstand, maar om het gevoel. Men geniet en beleeft kunst; men moet voor de schoonheid ontvankelijk zijn; de zwijgende taal der dingen moet bij iemand een gevoel van welbehagen kunnen opwekken, hetgeen het genot en het beleven van schoonheid vormt. Wanneer deze ontvankelijk heid bij de heeren Spendel en Parmentier nog zoo weinig ontwikkeld is, dat zij aldus de schoonheid der kunst niet kunnen beleven, dan spijt het spreker voor die heeren, maar dan zijn zij op dat gebied arm. Thans zou spreker enkele opmerkingen willen maken naar aanleiding van de redevoeringen, die hij hier gehoord heeft. In de eerste plaats stelt hij zich de vraagvernamen de heeren voor het eerst iets van de gedachten, die Burgemeester en Wethouders bezielden, toen zij het voorstel ontvingen Spreker acht dat ondenkbaar. Als gewoonlijk is de heer Huurman begonnen met te zeggen, dat hij aanneemt, dat Burgemeester en Wethouders te goeder trouw hebben gehandeld en gemeend hebben op deze wijze in het belang van de gemeente te handelen. In zijn verdere betoog deugt van hun werk evenwel niets en zal hij hun eens vertellen, hoe het wel moet. De beer Huurman heeft als ieder ander het recht om critiek te oefenen, maar laat hij dan het komediespel achterwege laten en niet praten, zooals hij altijd doet, van «goede trouw" en «naar beste weten" en al dat moois en laat hij dan niet poseeren als de man, die het alleen weet. Laat de heer Huurman dan ruiterlijk op den man af spreken. Ook is spreker uit het betoog van den heer Huurman ge bleken, dat hij heel weinig gevoel voor architectuur bezit, die althans niet kan begrijpen. In wezen is er geen verschil tusschen een prijsvraag en meervoudige opdracht, want evenals bij een prijsvraag verwachten de architecten, die deelnemen aan een meervoudige opdracht, dat hun ontwerp bekroond wordt. De heer Huurman stelt verder als eisch voor Europeesche vermaardheid, dat men gebouwd moet hebben in het buitenland, maar waaraan hadden dan Prof. Kamerlingh Onnes, Prof. Blok, Prof. Keesom, Prof. de Sitter en zoovele andere geleerden hun wereldvermaardheid te danken? Toch niet omdat zij hunne werkzaamheden in het buitenland verrichtten, maar hier in Holland. Zoo behoeft ook een bouwmeester niet per se in het buitenland gebouwd te hebben. Van den heer Huurman had spreker een prac- tischer kijk op deze dingen verwacht. De heer Donders heeft een donderrede gehouden voor het behoud van den ouden gevel en met verschillende citaten trachten aan te toonen de mogelijkheid van herbouw, maar zijn geheele betoog heeft hij zelf afgebroken door te ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 20