250
MAANDAG 9 DECEMBER 1929.
De Voorzitter zegt, dat het eerste gebouw van de Bijenkorf,
dat te Amsterdam, in enkelvoudige opdracht gebouwd is. Het
tweede gebouw is gebouwd in meervoudige opdracht, die
niet gelukt is; den derden keer is er in den Raad van Beheer
verschil van opinie geweest, maar tenslotte is een meer
voudige opdracht gegeven, hoewel de practische ervaring van
de Directie was, dat enkelvoudige opdracht beter was.
De heer Huürman zegt, dat de mislukking van den tweeden
keer toch niet zoo erg is geweest; anders had de Raad van
Beheer toch niet besloten, het den derden keer weer met
meervoudige opdracht te wagen.
De Voorzitter heeft vanmiddag gezegd, dat men een Stadhuis
naar Leidsch model moest hebben, dat in de omgeving paste.
De Voorzitter heeft gezegd: naar ons model, evenals men
kleeren laat aanmeten naar zijn model, die bij hem passen.
Het is beeldspraak geweest om aan te toonen, dat het noodig
is, dat er persoonlijk contact is tusschen den opdrachtgever, het
gemeentebestuur van Leiden, en den architect.
De heer Huurman laat, wat bouwkunst betreft, ieder in zijn
waarde, maar begrijpt dan toch niet, dat dan een modern
architect, als speciaal de heer Dudok, wordt uitgekozen om
een Stadhuis te bouwen naar het model, dat in deze omgeving
past. Spreker wil hier voor niemand een lans breken, maar
zou toch in geheime vergadering namen kunnen noemen
van menschen, die ook gevoelen voor den modernen stijl, maar
die toch zoo weten te bouwen, dat het moderne niet vloekt
met de omgeving.
De heer Schüller Dus zulke bouwmeesters zijn er dan toch
De heer Huurman betwijfelt, of de heer Dudok zoo'n
bouwmeester is. Waar heeft deze bouwmeester in een derge
lijke omgeving een gebouw gebouwd? Spreker zou architecten
kunnen aanwijzen, die moderne gebouwen gesticht hebben
in een omgeving, die is zooals de Voorzitter het van middag
heeft bedoeld.
De Voorzitter: Ik wil het u dadelijk zeggen; in Parijs
bouwt hij het Studentenhuis.
De heer Huurman vindt Parijs wat ver weg en acht het
jammer, dat men zoo iets niet in Holland kan zien.
Voor de moderne begrippen van den heer Dudok behoeft
spreker slechts te wijzen op het gebouw van het Leidsch
Dagblad.
De heer Splinter: Dat was zijn proefwerk. Dat bouwde hij
17 jaar geleden, toen hij pas ingenieur j was.
De heer Huurman begrijpt niet wat de heer Splinter daarmee
bedoelt.
De heer Splinter: Dat iemands kunstopvattingen zich kun
nen wijzigen.
De heer Huurman zegt, dat het hier gaat om het stichten
van een gebouw, dat zooals de Voorzitter met zooveel
nadruk heeft gezegd past in de omgeving. Spreker meent,
dat er geen voldoende aanwijzingen zijn, dat de heer Dudok
zoo'n gebouw zal ontwerpen.
Spreker kan zich volkomen vereenigen met het betoog van
den Voorzitter, dat de beste R. K. Kerk wordt gebouwd door
iemand, die Roomsch-Katholiek is. Hetzelfde geldt voor een
Protestantsche kerk en een Protestantschen architect.
Daarom acht spreker het buitengewoon moeilijk voor iemand,
die de begrippen heeft van den heer Dudok, een gebouw te
stichten, dat past in een omgeving, die vier eeuwen oud is.
De Voorzitter wijst den heer Huurman op Italië, waar
honderden kerken in zeer verschillenden stijl gebouwd zijn,
alsmede op Amsterdam, waar van Kampen een Renaissance-
gebouw naast een Gothische kerk gezet heeft.
De heer Huurman zegt, dat de Voorzitter zich ook heeft
beroepen op het feit, dat voor monumentale gebouwen enkel
voudige opdrachten worden gegeven, terwijl het Haagsche
stadhuisvraagstuk door twee architecten wordt behandeld.
De Voorzitter: De heeren Berlage en Limburg hebben
geen opdracht het stadhuis te bouwen.
De heer Huurman zegt, dat het nog niet zoo ver is, maar
dat dit onlosmakelijk eraan verbonden is.
De Voorzitter: Het gaat daarbij om een andere zaak.
De heer Huurman zegt, dat het gaat om een stadhuis in
een bepaalde omgeving.
De Voorzitter: Het gaat daar om het zoeken naar een
plaats. Spreker heeft ook over den bouw van het stadhuis
vragen gesteld, maar daarvan kon men ons in den Haag niels
zeggen, omdat er geen beslissing is genomen. Daaruit blijkt,
dat er geen opdracht tot den bouw aan de heeren Berlage en
Limburg is gegeven.
De heer Huurman zegt, dat het onmogelijkste wat men
verlangen kan van een architect is hem het maken van een
plan op te dragen, zonder op te geven het terrein, waar dat
gebouw moet komen. Men kan een Stadhuis bouwen van 90
bij 40 M., maar ook een van 60 bij 60 M.; dat is dezelfde
oppervlakte. Nu stelt de heer Schüller voor nog een ontwerp
te laten maken voor een gebouw op een willekeurige plaats.
Dat acht spreker zoo onvolledig als men maar denken kan.
Men kan vragen, welke plaats de architect daarvoor het
meest geschikt acht, maar daarvoor heeft men zijn ambtenaren
toch, wier practische voorlichting toch wel zoodanig is, dat
daarop prijs gesteld kan worden. Z. i. moet men dit niet aan
een architect overlaten, die hier niet bekend is. Het beste
zou zijn om al die dingen in een vergadering van het College
met den Raad nader te bezien en te besprekendan zou ook
bekeken kunnen worden wat herbouw op het terrein aan de
Breestraat, dat door zijn grilligen vorm niet onveranderd ge
laten zou kunnen worden, zou kosten, hoe men daar een
afgerond geheel kan krijgen. Dat alles is niet voldoende
onder de oogen gezien en onderzochtdit plan is veel te
oppervlakkig den Raad ter beoordeeling aangeboden. Van de
argumenten, waarop het College zich beroepen heeft, schiet
niet veel over.
Bovendien, hoe zal het bij de stemming gaan? De een is
voor enkelvoudige opdracht, maar wil het niet op de oude
plaats herbouwen, de ander wil het op de oude plaats hebben
er heeft niet genoeg overleg plaats gehad en daarom dient
spreker in overleg met den heer Bergers het volgende voorstel in:
«Oudergeteekenden hebben de eer den Raad voor te stellen
thans niet tot het nemen van een besluit betreffende de op
dracht voor het maken van plannen voor een Stadhuisbouw
over te gaan, teneinde gelegenheid te hebben zich eerst over
de keuze van het terrein te beraden."
Wanneer de Raad zich onbevoegd acht over het terrein
een oordeel uit te spreken, kan nog iemand worden uit-
genoodigd voorlichting te geven zooals in den Haag gebeurd
is met de heeren Berlage en Limburg. Voordat spreker
iemand een opdracht geeft tot het maken van een plan. wil
hij het terrein bepaald hebben en weten wat de prijs daarvan is.
De heer Wilmer meent, dat uit de practijk van zijn raads
lidmaatschap wel is gebleken, dat hij zoo mogelijk de voor
stellen van Burgemeester en Wethouders steunt. Daaruit is
ook te verklaren, dat hij in eerste instantie ook niet het
woord heeft gevraagd.
Tot zijn spijt moet hij erkennen, dat de vele bezwaren, die
hij tegen het voorstel heeft, noch door het antwoord van
den Wethouder, noch door dat van den Voorzitter eenigszins
zijn weggenomen.
Spreker heeft in de eerste plaats bezwaar tegen de wijze,
waarop Burgemeester en Wethouders met den Raad hebben
gehandeld, en in de tweede plaats tegen het voorstel zelf.
Wat het eerste punt betreft: de Burgemeester mag zich
gerust wenden tot personen buiten den Raad, dat zal zelfs
zeer gewaardeerd worden, maar hij moet daarbij toch niet
den Raad ten eenen male uitsluiten. En dit laatste is inder
daad gebeurd.
Voordat deze besprekingen hier gevoerd werden, zijn aan
den Raad geen mededeelingen verstrekt over den stand van
de stadhuisplannen. Spreker zal straks eenige concrete dingen
noemen, welke, in het belang van de zaak zelf en ook in het
belang van een prettige verhouding tusschen Burgemeester
en Wethouders en den Raad, zeer goed en met vrucht eenige
maanden geleden in den Raad besproken hadden kunnen
worden.
Spreker komt even terug op de vergelijking, die de Voor
zitter heeft gemaakt tusschen de verhouding, waarin de Raad
staat tegenover Burgemeester en Wethouders, én die, waarin
de beide Kamers der Staten-Generaal staan tegenover de
Regeering. Dat beeld is niet juist. Aan de mondelinge behan
deling van wetsontwerpen gaat een schriftelijke gedachten-
wisseling tusschen de Regeering en de Staten-Generaal
vooraf.
Spreker had in dit geval geen schriftelijke gedachten-
wisseling gewenscht, maar zou het op prijs hebben gesteld,
wanneer een mondelinge gedachtenwisseling had plaats
gehad, voordat Burgemeester en Wethouders dit voorstel
hadden ingediend of althans voordat daarover in het openbaar
was gesproken.
Wat het voorstel zelf betreft: het komt spreker voor, dat